Resumen
Alemán a neerlandés: más información...
- ordnen:
-
Wiktionary:
- ordnen → rangschikken
- ordnen → regelen, ordenen, aanpassen, accommoderen, aanrichten, arrangeren, stemmen, beschikken over, disponeren, sorteren, selecteren, afzonderen, scheiden, afscheiden, schiften
Alemán
Traducciones detalladas de ordnen de alemán a neerlandés
ordnen:
-
ordnen (gliedern)
-
ordnen (einteilen; gruppieren; klassifizieren; sortieren)
ordenen; indelen; groeperen; arrangeren; systematiseren-
systematiseren verbo (systematiseer, systematiseert, systematiseerde, systematiseerden, gesystematiseerd)
-
ordnen (einordnen; einteilen; inOrdnungbringen)
-
ordnen (regeln; organisieren; regulieren; steuern)
-
ordnen
-
ordnen (strukturieren)
structureren; struktureren; structuur aanbrengen-
structuur aanbrengen verbo (breng structuur aan, brengt structuur aan, bracht structuuur aan, brachten structuur aan, structuur aangebracht)
Conjugaciones de ordnen:
Präsens
- ordne
- ordnest
- ordnet
- ordnen
- ordnt
- ordnen
Imperfekt
- ordnete
- ordnetest
- ordnete
- ordneten
- ordnetet
- ordneten
Perfekt
- habe geordnet
- hast geordnet
- hat geordnet
- haben geordnet
- habt geordnet
- haben geordnet
1. Konjunktiv [1]
- ordne
- ordnest
- ordne
- ordnen
- ordnet
- ordnen
2. Konjunktiv
- ordnete
- ordnetest
- ordnete
- ordneten
- ordnetet
- ordneten
Futur 1
- werde ordnen
- wirst ordnen
- wird ordnen
- werden ordnen
- werdet ordnen
- werden ordnen
1. Konjunktiv [2]
- würde ordnen
- würdest ordnen
- würde ordnen
- würden ordnen
- würdet ordnen
- würden ordnen
Diverses
- ordn!
- ordnt!
- ordnen Sie!
- geordnet
- ordnend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie
Translation Matrix for ordnen:
Sinónimos de "ordnen":
Wiktionary: ordnen
ordnen
Cross Translation:
verb
-
een bepaalde volgorde in iets aanbrengen
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• ordnen | → regelen | ↔ arrange — to set up, organise |
• ordnen | → ordenen | ↔ order — to set in (any) order |
• ordnen | → ordenen | ↔ order — to set in (a good) order |
• ordnen | → aanpassen; accommoderen; aanrichten; arrangeren; ordenen; regelen | ↔ accommoder — donner, procurer de la commodité. |
• ordnen | → aanrichten; arrangeren; ordenen; regelen | ↔ arranger — arranger (transitive) (fr) |
• ordnen | → stemmen; beschikken over; disponeren; aanrichten; arrangeren; ordenen; regelen | ↔ disposer — arranger, mettre dans l’ordre le plus convenable. |
• ordnen | → sorteren; selecteren; afzonderen; scheiden; afscheiden; schiften | ↔ trier — séparer ce que l'on souhaite garder et ce que l'on souhaite jeter. |