Inicio ->Diccionarios ->alemán/neerlandés ->Buscar: anhaltend

Resultados de anhaltend en alemán y neerlandés

Resumen
Alemán a neerlandés:   más información...
  1. anhaltend:
  2. anhalten:
  3. Wiktionary:

Alemán

Traducciones detalladas de anhaltend de alemán a neerlandés

anhaltend:

anhaltend adj.

  1. anhaltend (andauernd; konstant; kontinuierlich; )
    voortdurend; constant; ononderbroken; onophoudelijk; onafgebroken; aanhoudend; onafgelaten
  2. anhaltend (kontinuierlich; ununterbrochen; andauernd; )
    ononderbroken; voortdurend; continu; continue; onophoudelijk; doorlopend; aaneengesloten; aanhoudend; onafgebroken
  3. anhaltend (ständig; immer; konstant; )
    voortdurend; ononderbroken; continue; de hele tijd; onophoudelijk; steeds; almaar; gedurig; telkens; aldoor
  4. anhaltend (fortwährend; fortgesetzt; kontinuierlich; andauernd)
    voortdurend; aanhoudend; hardnekkig
  5. anhaltend (andauernd; kontinuierlich; dauernd; )
    voortdurend; de hele tijd
  6. anhaltend (ununterbrochen; kontinuierlich; durchgehend; )
    eeuwig; constant; doorlopend; continue; altijddurend
  7. anhaltend (bleibend; ständig; dauerhaft; )
    blijvend
  8. anhaltend (unermüdlich; ständig; kontinuierlich; )
    onvermoeibaar

Translation Matrix for anhaltend:

AdjectiveTraducciones relacionadasOther Translations
aaneengesloten andauernd; anhaltend; fortgesetzt; fortwährend; kontinuierlich; unablässig; unaufhörlich; ununterbrochen aneinandergereiht; angeschlossen; eine Einheit formend; verbunden; zusammenhängend
aanhoudend andauernd; anhaltend; durchgehend; fortgesetzt; fortwährend; konstant; kontinuierlich; unabgebrochen; unablässig; unaufhörlich; ununterbrochen
altijddurend andauernd; anhaltend; durchgehend; fortgesetzt; fortwährend; konstant; kontinuierlich; unabgebrochen; unablässig; unaufhörlich; ununterbrochen auf Lebenszeit; endlos; entlos dauernd; ewig; grenzenlos; lebenslang; lebenslänglich; zeitlebens
blijvend andauernd; anhaltend; bleibend; dauerhaft; dauernd; endgültig; fortwährend; kontinuierlich; permanent; ständig; unablässig; unaufhörlich; ununterbrochen
constant andauernd; anhaltend; durchgehend; fortgesetzt; fortwährend; konstant; kontinuierlich; unabgebrochen; unablässig; unaufhörlich; ununterbrochen beständig; fortwährend; gleichmäßig; immer; regelmäßig; turnusmäßig; wiederholt
continu andauernd; anhaltend; fortgesetzt; fortwährend; kontinuierlich; unablässig; unaufhörlich; ununterbrochen fortwährend; immer
doorlopend andauernd; anhaltend; durchgehend; fortgesetzt; fortwährend; konstant; kontinuierlich; unabgebrochen; unablässig; unaufhörlich; ununterbrochen fortwährend; immer; kontinuierlich; ständig
eeuwig andauernd; anhaltend; durchgehend; fortgesetzt; fortwährend; konstant; kontinuierlich; unabgebrochen; unablässig; unaufhörlich; ununterbrochen auf Lebenszeit; endlos; entlos dauernd; ewig; für immer und ewig; grenzenlos; immer; lebenslang; lebenslänglich; unvergänglich; zeitlebens
gedurig andauernd; anhaltend; dauernd; fortwährend; immer; konstant; ständig; ununterbrochen; unverdrossen
hardnekkig andauernd; anhaltend; fortgesetzt; fortwährend; kontinuierlich
onafgebroken andauernd; anhaltend; durchgehend; fortgesetzt; fortwährend; konstant; kontinuierlich; unabgebrochen; unablässig; unaufhörlich; ununterbrochen
ononderbroken andauernd; anhaltend; dauernd; durchgehend; fortgesetzt; fortwährend; immer; konstant; kontinuierlich; ständig; unabgebrochen; unablässig; unaufhörlich; ununterbrochen; unverdrossen
onophoudelijk andauernd; anhaltend; dauernd; durchgehend; fortgesetzt; fortwährend; immer; konstant; kontinuierlich; ständig; unabgebrochen; unablässig; unaufhörlich; ununterbrochen; unverdrossen fortwährend; immer
onvermoeibaar andauernd; anhaltend; fortwährend; konstant; kontinuierlich; ständig; unablässig; unermüdlich; ununterbrochen; unverdrossen bewandert; eifrig; emsig; rastlos; unermüdlich
steeds andauernd; anhaltend; dauernd; fortwährend; immer; konstant; ständig; ununterbrochen; unverdrossen fortwährend; immer
voortdurend andauernd; anhaltend; beständig; bleibend; dauerhaft; dauernd; durchgehend; fortgesetzt; fortwährend; immer; konstant; kontinuierlich; permanent; ständig; unabgebrochen; unablässig; unaufhörlich; ununterbrochen; unverdrossen fortwährend; immer
AdverbTraducciones relacionadasOther Translations
aldoor andauernd; anhaltend; dauernd; fortwährend; immer; konstant; ständig; ununterbrochen; unverdrossen
almaar andauernd; anhaltend; dauernd; fortwährend; immer; konstant; ständig; ununterbrochen; unverdrossen
telkens andauernd; anhaltend; dauernd; fortwährend; immer; konstant; ständig; ununterbrochen; unverdrossen immer; jedesmal; mehrfach; wiederholt
ModifierTraducciones relacionadasOther Translations
continue andauernd; anhaltend; dauernd; durchgehend; fortgesetzt; fortwährend; immer; konstant; kontinuierlich; ständig; unabgebrochen; unablässig; unaufhörlich; ununterbrochen; unverdrossen
de hele tijd andauernd; anhaltend; beständig; bleibend; dauerhaft; dauernd; fortwährend; immer; konstant; kontinuierlich; permanent; ständig; ununterbrochen; unverdrossen
onafgelaten andauernd; anhaltend; durchgehend; fortgesetzt; fortwährend; konstant; kontinuierlich; unabgebrochen; unablässig; unaufhörlich; ununterbrochen

Sinónimos de "anhaltend":


Wiktionary: anhaltend

Cross Translation:
FromToVia
• anhaltend → hardnekkig ↔ persistent — indefinitely continuous

anhalten:

anhalten verbo (halte an, hälst an, hält an, hielt an, hieltet an, angehalten)

  1. anhalten (fortdauern; währen; andauern; standhalten; fortwähren)
    voortduren; aanhouden; voortbestaan
    • voortduren verbo (duur voort, duurt voort, duurde voort, duurden voort, voortgeduurd)
    • aanhouden verbo (houd aan, houdt aan, hield aan, hielden aan, aangehouden)
    • voortbestaan verbo (besta voort, bestaat voort, bestond voort, bestonden voort, voortbestaan)
  2. anhalten (stoppen; bremsen; aufhören)
    ophouden; stopzetten; remmen; tegenhouden; halt houden; tot staan brengen
    • ophouden verbo (houd op, houdt op, hield op, hielden op, opgehouden)
    • stopzetten verbo (zet stop, zette stop, zetten stop, stopgezet)
    • remmen verbo (rem, remt, remde, remden, geremd)
    • tegenhouden verbo (houd tegen, houdt tegen, hield tegen, hielden tegen, tegengehouden)
    • halt houden verbo (houd halt, houdt halt, hield halt, hielden halt, halt gehouden)
    • tot staan brengen verbo (breng tot staan, brengt tot staan, bracht tot staan, brachten tot staan, tot staan gebracht)
  3. anhalten (einstellen; stoppen; stagnieren; stutzen; Einhalt gebieten)
    stoppen; halt houden
    • stoppen verbo (stop, stopt, stopte, stopten, gestopt)
    • halt houden verbo (houd halt, houdt halt, hield halt, hielden halt, halt gehouden)
  4. anhalten (andauern; ausharren)
    volhouden; doorzetten; standhouden; doorgaan; volharden
    • volhouden verbo (houd vol, houdt vol, hield vol, hielden vol, volgehouden)
    • doorzetten verbo (zet door, zette door, zetten door, doorgezet)
    • standhouden verbo (houd stand, houdt stand, hield stand, hielden stand, standgehouden)
    • doorgaan verbo (ga door, gaat door, ging door, gingen door, doorgegaan)
    • volharden verbo (volhard, volhardt, volhardde, volhardden, volhard)
  5. anhalten (verspäten; verzögern; aufhalten; )
    vertragen; ophouden; temporiseren
    • vertragen verbo (vertraag, vertraagt, vertraagde, vertraagden, vertraagd)
    • ophouden verbo (houd op, houdt op, hield op, hielden op, opgehouden)
    • temporiseren verbo (temporiseer, temporiseert, temporiseerde, temporiseerden, getemporiseerd)
  6. anhalten (beschließen; entscheiden; vereinbaren; )
    besluiten; beslissen
    • besluiten verbo (besluit, besloot, besloten, besloten)
    • beslissen verbo (beslis, beslist, besliste, beslisten, beslist)
  7. anhalten
    onderbreken
    • onderbreken verbo (onderbreek, onderbreekt, onderbrak, onderbraken, onderbroken)

Conjugaciones de anhalten:

Präsens
  1. halte an
  2. hälst an
  3. hält an
  4. halten an
  5. haltet an
  6. halten an
Imperfekt
  1. hielt an
  2. hieltest an
  3. hielt an
  4. hielten an
  5. hieltet an
  6. hielten an
Perfekt
  1. habe angehalten
  2. hast angehalten
  3. hat angehalten
  4. haben angehalten
  5. habt angehalten
  6. haben angehalten
1. Konjunktiv [1]
  1. halte an
  2. haltest an
  3. halte an
  4. halten an
  5. haltet an
  6. halten an
2. Konjunktiv
  1. hielte an
  2. hieltest an
  3. hielte an
  4. hielten an
  5. hieltet an
  6. hielten an
Futur 1
  1. werde anhalten
  2. wirst anhalten
  3. wird anhalten
  4. werden anhalten
  5. werdet anhalten
  6. werden anhalten
1. Konjunktiv [2]
  1. würde anhalten
  2. würdest anhalten
  3. würde anhalten
  4. würden anhalten
  5. würdet anhalten
  6. würden anhalten
Diverses
  1. halt an!
  2. haltet an!
  3. halten Sie an!
  5. angehalten
  6. anhaltend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Translation Matrix for anhalten:

NounTraducciones relacionadasOther Translations
aanhouden Ausdauer; Beharrlichkeit; Beharrung; Standhaftigkeit; Standhalten; Zähigkeit
besluiten Anordnung; Beschluß; Bestimmung; Erlaß; Ratsbeschluß; Ratschluß; Regierungsbeschluß; Verfügung; Verordnung
onderbreken Enthaltsamkeit; Enthaltung; Unterbrechung; Verzicht
ophouden Aufhören; Ausscheiden
stoppen Stopfen; Verschweigen; Zustopfen; stil halten
voortbestaan Fortbestand; Fortbestehen; Überleben
voortduren Andauern; Bestehenbleiben
VerbTraducciones relacionadasOther Translations
aanhouden andauern; anhalten; fortdauern; fortwähren; standhalten; währen andauern; andringen; durchgehen; durchsetzen; einsperren; erfassen; ergreifen; fassen; fesseln; festnehmen; fortdauern; fortfahren; fortführen; fortgehen; fortsetzen; fortwähren; greifen; kontinuieren; verfolgen; verhaften; weitergehen; weiterlaufen
beslissen abmachen; anhalten; aufhören; beenden; beschließen; bestimmen; enden; entscheiden; festlegen; festsetzen; halten; schließen; vereinbaren
besluiten abmachen; anhalten; aufhören; beenden; beschließen; bestimmen; enden; entscheiden; festlegen; festsetzen; halten; schließen; vereinbaren
doorgaan andauern; anhalten; ausharren andauern; durchgehen; fortdauern; fortfahren; fortführen; fortgehen; fortsetzen; fortwähren; kontinuieren; verfolgen; weitergehen; weiterlaufen; weitermachen
doorzetten andauern; anhalten; ausharren betreiben; durchdringen; durchhalten; durchsetzen; einimpfen; einpfeffern; einprägen; einschneiden; einschärfen; festhaken; fortsetzen; hämmern
halt houden Einhalt gebieten; anhalten; aufhören; bremsen; einstellen; stagnieren; stoppen; stutzen
onderbreken anhalten beeinträchtigen; hindern; ins Wort fallen; stören; unterbrechen
ophouden anhalten; aufhalten; aufhören; bremsen; hemmen; hinhalten; stocken; stoppen; verspäten; verzögern abbrechen; abfallen; abhängen; abkoppeln; ablassen; absterben; abtrennen; aufhören; ausfallen; ausscheiden; aussterben; beenden; beschließen; eingehen; enden; entkoppeln; erlöschen; etwas aufgeben; fertigbringen; fertigkriegen; fertigmachen; fertigstellen; halten; hingehen; hinhalten; hochhalten; loshaken; loskoppeln; schließen; sterben; verscheiden; versterben; verzichten; vollenden; zurücktreten
remmen anhalten; aufhören; bremsen; stoppen abbremsen; bremsen; stoppen
standhouden andauern; anhalten; ausharren aushalten; ausharren; beharren; durchhalten; standhalten
stoppen Einhalt gebieten; anhalten; einstellen; stagnieren; stoppen; stutzen Löcher stopfen; abbrechen; abbremsen; abdichten; abfallen; abhängen; abkoppeln; abschliessen; absetzen; abstellen; abstoppen; abtrennen; aufhören; ausfallen; ausscheiden; beenden; beschließen; bremsen; enden; entkoppeln; etwas aufgeben; fertigbringen; fertigkriegen; fertigmachen; fertigstellen; flicken; halten; loshaken; loskoppeln; schließen; sperren; sstoppen; stehenbleiben; stillsetzen; stopfen; stoppen; verschließen; verzichten; vollenden; zum Stillstand bringen; zumachen; zurücktreten
stopzetten anhalten; aufhören; bremsen; stoppen
tegenhouden anhalten; aufhören; bremsen; stoppen
temporiseren anhalten; aufhalten; hemmen; hinhalten; stocken; verspäten; verzögern aufschieben; hinausschieben; verspäten; verzögern; zaudern; zögern
tot staan brengen anhalten; aufhören; bremsen; stoppen
vertragen anhalten; aufhalten; hemmen; hinhalten; stocken; verspäten; verzögern aufschieben; hinausschieben; verlegen; verschieben; verspäten; vertagen; verzögern; zaudern; zögern
volharden andauern; anhalten; ausharren
volhouden andauern; anhalten; ausharren ausgestreckt halten; aushalten; ausharren; durchhalten; ertragen; tragen
voortbestaan andauern; anhalten; fortdauern; fortwähren; standhalten; währen
voortduren andauern; anhalten; fortdauern; fortwähren; standhalten; währen

Sinónimos de "anhalten":


Wiktionary: anhalten

anhalten
verb
  1. staande houden
Cross Translation:
FromToVia
• anhalten → aansporen; manen; aanporren ↔ exhort — urge
• anhalten → volhouden ↔ last — to hold out
• anhalten → stoppen; stilstaan; halthouden ↔ stop — cease moving
• anhalten → aanhouden; stoppen ↔ stop — cause (something) to cease moving







Tu diccionario de traducción gratuito, rápido y sencillo

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Página generada en 0.0780 segundos
Página mostrada en 1.0 segundos