Inicio ->Diccionarios ->alemán/neerlandés ->Buscar: mitteilen

Resultados de mitteilen en alemán y neerlandés

Resumen
Alemán a neerlandés:   más información...
  1. mitteilen:
  2. Wiktionary:

Alemán

Traducciones detalladas de mitteilen de alemán a neerlandés

mitteilen:

mitteilen verbo (teile mit, teilst mit, teilt mit, teilte mit, teiltet mit, mitgeteilt)

  1. mitteilen (benachrichtigen; erzählen; schildern)
    zeggen; vertellen; uiteenzetten; verhalen; mededelen
    • zeggen verbo (zeg, zeg/zegt, zegt, zei, zeiden, gezegd)
    • vertellen verbo (vertel, vertelt, vertelde, vertelden, verteld)
    • uiteenzetten verbo (zet uiteen, zette uiteen, zetten uiteen, uiteengezet)
    • verhalen verbo (verhaal, verhaalt, verhaalde, verhaalden, verhaald)
    • mededelen verbo (deel mede, deelt mede, deelde mede, deelden mede, medegedeeld)
    beschrijven
    – precies vertellen hoe het eruitziet of hoe het ging 1
    • beschrijven verbo (beschrijf, beschrijft, beschreef, beschrijfden, beschreven)
      • de nieuwslezer beschreef de gebeurtenissen1
  2. mitteilen (berichten; melden; erläutern; )
    melden; berichten; meedelen; rapporteren; informeren; verslag uitbrengen
    • melden verbo (meld, meldt, meldde, meldden, gemeld)
    • berichten verbo (bericht, berichtte, berichtten, bericht)
    • meedelen verbo (deel mee, deelt mee, deelde mee, deelden mee, meegedeeld)
    • rapporteren verbo (rapporteer, rapporteert, rapporteerde, rapporteerden, gerapporteerd)
    • informeren verbo (informeer, informeert, informeerde, informeerden, geïnformeerd)
    • verslag uitbrengen verbo (breng verslag uit, brengt verslag uit, bracht verslag uit, brachten verslag uit, verslag uitgebracht)
  3. mitteilen (melden; erwähnen; erklären; )
    vermelden; noemen; erbij zeggen
    • vermelden verbo (vermeld, vermeldt, vermeldde, vermeldden, vermeld)
    • noemen verbo (noem, noemt, noemde, noemden, genoemd)
    • erbij zeggen verbo
  4. mitteilen (von etwas in Kenntnis setzen; informieren; warnen; verkünden)
    informeren; op de hoogte brengen; verwittigen; waarschuwen; van iets in kennis stellen; tippen; inlichten
    • informeren verbo (informeer, informeert, informeerde, informeerden, geïnformeerd)
    • verwittigen verbo (verwittig, verwittigt, verwittigde, verwittigden, verwittigd)
    • waarschuwen verbo (waarschuw, waarschuwt, waarschuwde, waarschuwden, gewaarschuwd)
    • van iets in kennis stellen verbo (stel van iets in kennis, stelt van iets in kennis, stelde van iets in kennis, stelden van iets in kennis, van iets in kennis gesteld)
    • tippen verbo (tip, tipt, tipte, tipten, getipt)
    • inlichten verbo (licht in, lichtte in, lichtten in, ingelicht)
  5. mitteilen (Geschichte erzählen; erzählen; sagen; )
    vertellen; verhalen; verhaal vertellen
  6. mitteilen (ausposaunen; verraten; verpfeifen; )
    verraden; verklikken; verklappen; klikken; verlinken
    • verraden verbo (verraad, verraadt, verried, verrieden, verraden)
    • verklikken verbo (verklik, verklikt, verklikte, verklikten, verklikt)
    • verklappen verbo (verklap, verklapt, verklapte, verklapten, verklapt)
    • klikken verbo (klik, klikt, klikte, klikten, geklikt)
    • verlinken verbo (verlink, verlinkt, verlinkte, verlinkten, verlinkt)
  7. mitteilen (in Worte fassen; ausdrücken; sich aus drücken)
    uiten; uitdrukken; verwoorden; uiting geven aan; uitdrukking geven aan; vertolken
    • uiten verbo (uit, uitte, uitten, geuit)
    • uitdrukken verbo (druk uit, drukt uit, drukte uit, drukten uit, uitgedrukt)
    • verwoorden verbo (verwoord, verwoordt, verwoordde, verwoordden, verwoord)
    • uitdrukking geven aan verbo (geef uitdrukking aan, geeft uitdrukking aan, gaf uitdrukking aan, gaven uitdrukking aan, uitdrukking gegeven aan)
    • vertolken verbo (vertolk, vertolkt, vertolkte, vertolkten, vertolkt)
  8. mitteilen (bekanntgeben; benachrichtigen; melden; informieren; anzeigen)
    berichten; iets melden
  9. mitteilen (anbringen; anzeigen; petzen; )
    verklappen; klikken
    • verklappen verbo (verklap, verklapt, verklapte, verklapten, verklapt)
    • klikken verbo (klik, klikt, klikte, klikten, geklikt)

Conjugaciones de mitteilen:

Präsens
  1. teile mit
  2. teilst mit
  3. teilt mit
  4. teilen mit
  5. teilt mit
  6. teilen mit
Imperfekt
  1. teilte mit
  2. teiltest mit
  3. teilte mit
  4. teilten mit
  5. teiltet mit
  6. teilten mit
Perfekt
  1. habe mitgeteilt
  2. hast mitgeteilt
  3. hat mitgeteilt
  4. haben mitgeteilt
  5. habt mitgeteilt
  6. haben mitgeteilt
1. Konjunktiv [1]
  1. teile mit
  2. teilest mit
  3. teile mit
  4. teilen mit
  5. teilet mit
  6. teilen mit
2. Konjunktiv
  1. teilte mit
  2. teiltest mit
  3. teilte mit
  4. teilten mit
  5. teiltet mit
  6. teilten mit
Futur 1
  1. werde mitteilen
  2. wirst mitteilen
  3. wird mitteilen
  4. werden mitteilen
  5. werdet mitteilen
  6. werden mitteilen
1. Konjunktiv [2]
  1. würde mitteilen
  2. würdest mitteilen
  3. würde mitteilen
  4. würden mitteilen
  5. würdet mitteilen
  6. würden mitteilen
Diverses
  1. teil mit!
  2. teilt mit!
  3. teilen Sie mit!
  5. mitgeteilt
  6. mitteilend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Translation Matrix for mitteilen:

NounTraducciones relacionadasOther Translations
berichten Messaging; SMS/MMS
informeren Anfragen; Ankündigen; Ansagen; Auskunft; Benachrichtigung; Beratung; Information
klikken Angeben; Klatschen; Zutragen
melden Ankündigen; Annoncieren; Ansagen; Bekannntmachen
VerbTraducciones relacionadasOther Translations
berichten anzeigen; bekanntgeben; benachrichtigen; berichten; erläutern; informieren; melden; meldungmachen; mitteilen; sagen; wiedergeben
beschrijven benachrichtigen; erzählen; mitteilen; schildern abbilden; beschreiben; darstellen; entwerfen; erklären; schildern; skizzieren; umschreiben; wiedergeben
erbij zeggen ausschreiben; bekanntgeben; benennen; erklären; erwähnen; informieren; melden; mitteilen; nennen; titulieren
iets melden anzeigen; bekanntgeben; benachrichtigen; informieren; melden; mitteilen
informeren berichten; erläutern; informieren; melden; meldungmachen; mitteilen; sagen; verkünden; von etwas in Kenntnis setzen; warnen; wiedergeben aufklären; aufmerksam machen; benachrichtigen; deklamieren; fragen; hinweisen; informieren; nachfragen; sich nach erkundigen
inlichten informieren; mitteilen; verkünden; von etwas in Kenntnis setzen; warnen anlernen; anweisen; beibringen; belehren; dozieren; einpauken; einprägen; einstudieren; einweisen; einüben; erlernen; erziehen; instruieren; lehren; lernen; proben; unterrichten; unterweisen
klikken anbringen; angeben; anzeigen; ausposaunen; austragen; denunzieren; herumerzählen; mitteilen; petzen; stecken; verpfeifen; verraten; weitererzählen; zubringen; zutragen klicken auf
mededelen benachrichtigen; erzählen; mitteilen; schildern
meedelen berichten; erläutern; melden; meldungmachen; mitteilen; sagen; wiedergeben
melden berichten; erläutern; melden; meldungmachen; mitteilen; sagen; wiedergeben
noemen ausschreiben; bekanntgeben; benennen; erklären; erwähnen; informieren; melden; mitteilen; nennen; titulieren benennen; ernennen; nennen
op de hoogte brengen informieren; mitteilen; verkünden; von etwas in Kenntnis setzen; warnen
rapporteren berichten; erläutern; melden; meldungmachen; mitteilen; sagen; wiedergeben
tippen informieren; mitteilen; verkünden; von etwas in Kenntnis setzen; warnen antupfen; berühren; leicht berühren; tupfen
uitdrukken ausdrücken; in Worte fassen; mitteilen; sich aus drücken ausdrücken; auspressen; ausquetschen
uitdrukking geven aan ausdrücken; in Worte fassen; mitteilen; sich aus drücken
uiteenzetten benachrichtigen; erzählen; mitteilen; schildern aufklären; aufschließen; auseinandersetzen; darlegen; deuten; erklären; erläutern; erörtern; illustrieren; klären; schildern; spreizen; verdeutlichen
uiten ausdrücken; in Worte fassen; mitteilen; sich aus drücken äußern
uiting geven aan ausdrücken; in Worte fassen; mitteilen; sich aus drücken
van iets in kennis stellen informieren; mitteilen; verkünden; von etwas in Kenntnis setzen; warnen
verhaal vertellen Geschichte erzählen; austragen; berichten; deklamieren; erzählen; melden; mitteilen; reden; sagen; sprechen
verhalen Geschichte erzählen; austragen; benachrichtigen; berichten; deklamieren; erzählen; melden; mitteilen; reden; sagen; schildern; sprechen
verklappen anbringen; angeben; anzeigen; ausposaunen; austragen; denunzieren; herumerzählen; mitteilen; petzen; stecken; verpfeifen; verraten; weitererzählen; zubringen; zutragen anzeigen; ausplappern; ausplaudern; ausschwatzen; petzen; verpfeifen; verraten
verklikken angeben; anzeigen; ausposaunen; austragen; denunzieren; herumerzählen; mitteilen; petzen; stecken; verpfeifen; verraten; weitererzählen; zubringen; zutragen anzeigen; hinterbringen; petzen; verpfeifen; verraten
verlinken angeben; anzeigen; ausposaunen; austragen; denunzieren; herumerzählen; mitteilen; petzen; stecken; verpfeifen; verraten; weitererzählen; zubringen; zutragen anzeigen; petzen; verpfeifen; verraten
vermelden ausschreiben; bekanntgeben; benennen; erklären; erwähnen; informieren; melden; mitteilen; nennen; titulieren
verraden angeben; anzeigen; ausposaunen; austragen; denunzieren; herumerzählen; mitteilen; petzen; stecken; verpfeifen; verraten; weitererzählen; zubringen; zutragen anzeigen; ausplappern; ausplaudern; ausschwatzen; petzen; verpfeifen; verraten
verslag uitbrengen berichten; erläutern; melden; meldungmachen; mitteilen; sagen; wiedergeben
vertellen Geschichte erzählen; austragen; benachrichtigen; berichten; deklamieren; erzählen; melden; mitteilen; reden; sagen; schildern; sprechen anschneiden; sagen
vertolken ausdrücken; in Worte fassen; mitteilen; sich aus drücken ausdrücken; darstellen; interpretieren; uebersetzen; wiedergeben; äußern; übersetzen
verwittigen informieren; mitteilen; verkünden; von etwas in Kenntnis setzen; warnen
verwoorden ausdrücken; in Worte fassen; mitteilen; sich aus drücken anschneiden; ausdrücken; formulieren; in Worte fassen; sagen; verbalisieren
waarschuwen informieren; mitteilen; verkünden; von etwas in Kenntnis setzen; warnen benachrichtigen; bestrafen; ermahnen; rügen; schelten; tadeln; verweisen; warnen; zurechtweisen
zeggen benachrichtigen; erzählen; mitteilen; schildern anschneiden; aufklären; aufmerksam machen; benachrichtigen; deklamieren; hinweisen; informieren; sagen

Sinónimos de "mitteilen":


Wiktionary: mitteilen

mitteilen
verb
  1. van nieuws voorzien over iets
  2. doen vernemen
  3. een feit vertellen
Cross Translation:
FromToVia
• mitteilen → mededelen; meedelen; communiceren ↔ communicate — to impart information or knowledge of; to make known, to tell
• mitteilen → mededelen; communiceren ↔ impart — communicate the knowledge of
• mitteilen → waarschuwen; mededelen; notificeren ↔ notify — (transitive) To give (someone) notice of (something)
• mitteilen → berichten; mededelen; meedelen; voortzeggen ↔ communiquer — rendre commun à ; faire part de ; transmettre.
• mitteilen → berichten; informeren; inlichten; verwittigen; voorlichten ↔ informer — instruire de quelque chose ; faire savoir quelque chose.
• mitteilen → berichten; informeren; inlichten; verwittigen; voorlichten ↔ renseigner — Donner des renseignements. (Sens général).

Traducciones automáticas externas:






Tu diccionario de traducción gratuito, rápido y sencillo

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Página generada en 0.0666 segundos
Página mostrada en 1.0 segundos