Inicio ->Diccionarios ->alemán/neerlandés ->Traducir abgesondert

Traducir abgesondert de alemán a neerlandés

Resumen
Alemán a neerlandés:   más información...
  1. abgesondert:
  2. absondern:
  3. Wiktionary:

Alemán

Traducciones detalladas de abgesondert de alemán a neerlandés

abgesondert:

abgesondert adj.

  1. abgesondert (absonderlich; freistehend; abgeschieden; )
    gescheiden; apart; afzonderlijk; alleenstaand; separaat; op zich; op zichzelf staand; losstaand; vrijstaand
  2. abgesondert (freistehend; separat; einzeln; )
    vrijstaand; geïsoleerd; alleenstaand; apart; afzonderlijk; op zichzelf staand; op zich; separaat; losstaand
  3. abgesondert (separat; abgschieden)
    afzonderlijk; apart
  4. abgesondert
    in quarantaine; afgezonderd

Translation Matrix for abgesondert:

AdjectiveTraducciones relacionadasOther Translations
afgezonderd abgesondert desolat; öde
afzonderlijk abgeschieden; abgesondert; abgschieden; absonderlich; alleinstehend; apart; einzeln; einzelstehend; freistehend; gesondert; getrennt; jeder für sich; separat; vereinzelt alleinstehend; diskret; eigenständig; einmalig; einzelstehend; einzig; gesondert; separat
alleenstaand abgeschieden; abgesondert; absonderlich; alleinstehend; apart; einzeln; einzelstehend; freistehend; gesondert; getrennt; jeder für sich; separat; vereinzelt alleinstehend; einzelstehend; selbständig; unabhängig
apart abgeschieden; abgesondert; abgschieden; absonderlich; alleinstehend; apart; einzeln; einzelstehend; freistehend; gesondert; getrennt; jeder für sich; separat; vereinzelt absonderlich; alleinstehend; apart; außergewöhnlich; außerordentlich; besonder; besonders; bizarr; diskret; eigen; eigenartig; eigenständig; eigentümlich; einmalig; einzelstehend; einzig; einzig in seiner Art; exklusiv; exklusive; extravagant; extrem; exzentrisch; fremd; fremdartig; gesondert; kurios; merkwürdig; seltsam; separat; sonderbar; ungewöhnlich; von einander getrennt; wunderlich
gescheiden abgeschieden; abgesondert; absonderlich; apart; einzeln; freistehend; gesondert; getrennt; separat von einander getrennt
geïsoleerd abgesondert; alleinstehend; einzeln; einzelstehend; freistehend; gesondert; getrennt; jeder für sich; separat; vereinzelt
separaat abgeschieden; abgesondert; absonderlich; alleinstehend; apart; einzeln; einzelstehend; freistehend; gesondert; getrennt; jeder für sich; separat; vereinzelt alleinstehend; einmalig; einzelstehend; einzig; gesondert; separat; von einander getrennt
vrijstaand abgeschieden; abgesondert; absonderlich; alleinstehend; apart; einzeln; einzelstehend; freistehend; gesondert; getrennt; jeder für sich; separat; vereinzelt
ModifierTraducciones relacionadasOther Translations
in quarantaine abgesondert
losstaand abgeschieden; abgesondert; absonderlich; alleinstehend; apart; einzeln; einzelstehend; freistehend; gesondert; getrennt; jeder für sich; separat; vereinzelt
op zich abgeschieden; abgesondert; absonderlich; alleinstehend; apart; einzeln; einzelstehend; freistehend; gesondert; getrennt; jeder für sich; separat; vereinzelt
op zichzelf staand abgeschieden; abgesondert; absonderlich; alleinstehend; apart; einzeln; einzelstehend; freistehend; gesondert; getrennt; jeder für sich; separat; vereinzelt

Sinónimos de "abgesondert":


Wiktionary: abgesondert

Cross Translation:
FromToVia
• abgesondert → afgezonderd; afzonderlijk; bijzonder; los; apart ↔ particulier — Qui présente une caractéristique spéciale, qui appartenir, proprement et singulièrement, à certaines personnes ou à certaines choses; qui n’est point commun à d’autres personnes, à d’autres choses de même espèce.

abgesondert forma de absondern:

absondern verbo (absondere, absonderst, absondert, absonderte, absondertet, abgesondert)

  1. absondern (isolieren; separieren; abtrennen; trennen; aussondern)
    afscheiden; afzonderen; isoleren; afsplitsen
    • afscheiden verbo (scheid af, scheidt af, scheidde af, scheidden af, afgescheiden)
    • afzonderen verbo (zonder af, zondert af, zonderde af, zonderden af, afgezonderd)
    • isoleren verbo (isoleer, isoleert, isoleerde, isoleerden, geïsoleerd)
    • afsplitsen verbo (splits af, splitst af, splitste af, splitsten af, afgesplitst)
  2. absondern (separieren; scheiden; trennen; abspalten)
    scheiden; afscheiden; splitsen; afzonderen; separeren; afsplitsen
    • scheiden verbo (scheid, scheidt, scheidde, scheidden, gescheiden)
    • afscheiden verbo (scheid af, scheidt af, scheidde af, scheidden af, afgescheiden)
    • splitsen verbo (splits, splitst, splitsde, splitsden, gesplitst)
    • afzonderen verbo (zonder af, zondert af, zonderde af, zonderden af, afgezonderd)
    • separeren verbo (separeer, separeert, separeerde, separeerden, gesepareerd)
    • afsplitsen verbo (splits af, splitst af, splitste af, splitsten af, afgesplitst)
  3. absondern
    afzonderen
    • afzonderen verbo (zonder af, zondert af, zonderde af, zonderden af, afgezonderd)

Conjugaciones de absondern:

Präsens
  1. absondere
  2. absonderst
  3. absondert
  4. absonderen
  5. absondert
  6. absonderen
Imperfekt
  1. absonderte
  2. absondertest
  3. absonderte
  4. absonderten
  5. absondertet
  6. absonderten
Perfekt
  1. habe abgesondert
  2. hast abgesondert
  3. hat abgesondert
  4. haben abgesondert
  5. habt abgesondert
  6. haben abgesondert
1. Konjunktiv [1]
  1. absondere
  2. absonderest
  3. absondere
  4. absonderen
  5. absonderet
  6. absonderen
2. Konjunktiv
  1. absonderte
  2. absondertest
  3. absonderte
  4. absonderten
  5. absondertet
  6. absonderten
Futur 1
  1. werde absondern
  2. wirst absondern
  3. wird absondern
  4. werden absondern
  5. werdet absondern
  6. werden absondern
1. Konjunktiv [2]
  1. würde absondern
  2. würdest absondern
  3. würde absondern
  4. würden absondern
  5. würdet absondern
  6. würden absondern
Diverses
  1. absonder!
  2. absondert!
  3. absonderen Sie!
  5. abgesondert
  6. absonderend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Translation Matrix for absondern:

NounTraducciones relacionadasOther Translations
afsplitsen Abspaltung
VerbTraducciones relacionadasOther Translations
afscheiden absondern; abspalten; abtrennen; aussondern; isolieren; scheiden; separieren; trennen ausscheiden; ausstoßen
afsplitsen absondern; abspalten; abtrennen; aussondern; isolieren; scheiden; separieren; trennen abspalten; abtrennen
afzonderen absondern; abspalten; abtrennen; aussondern; isolieren; scheiden; separieren; trennen auf die Seite legen; beiseitelegen; beseitigen; entfernen; fortbringen; fortschaffen; vertreiben; wegschaffen; wegtun; zurücklegen
isoleren absondern; abtrennen; aussondern; isolieren; separieren; trennen abdichten; abseits stellen; auf die Seite legen; beiseitelegen; dichten; einpferchen; einschließen; einsperren; festsetzen; gefangenhalten; isolieren; zurücklegen
scheiden absondern; abspalten; scheiden; separieren; trennen abkoppeln; abreißen; aufbinden; aufhaken; aufknoten; aufknöpfen; aufknüpfen; auflösen; aufmachen; aus einander spleißen; auseinandergehen; auseinanderstieben; auseinandertreiben; entfesseln; entknoten; entkoppeln; enträtseln; entwirren; locker machen; lockern; losbekommen; loskoppeln; loskriegen; loslösen; losmachen; losreißen; lösen; scheiden; spleißen; splissen; teilen; trennen; unterbrechen; wegreißen; zerlegen; zerreißen
separeren absondern; abspalten; scheiden; separieren; trennen
splitsen absondern; abspalten; scheiden; separieren; trennen Trennung; abkoppeln; abreißen; aufgliedern; aufteilen; aus einander spleißen; dividieren; entkoppeln; gliedern; loskoppeln; losreißen; scheiden; spleißen; splissen; teilen; trennen; wegreißen; zerhacken; zerlegen; zerreißen

Sinónimos de "absondern":

  • abszedieren; abtrennen; sezernieren; trennen von

Wiktionary: absondern

Cross Translation:
FromToVia
• absondern → isoleren ↔ isolate — transitive: to set apart or cut off from others
• absondern → afscheiden ↔ secrete — (transitive) produce by secretion
• absondern → afzonderen ↔ sequester — to separate from all external influence
• absondern → afzonderen; isoleren ↔ isoler — séparer un lieu ou un objet de ce qui l’entoure.
• absondern → afzonderen; scheiden; afscheiden; schiften ↔ séparer — désunir des parties d’un même tout qui étaient joindre.
• absondern → sorteren; selecteren; afzonderen; scheiden; afscheiden; schiften ↔ trier — séparer ce que l'on souhaite garder et ce que l'on souhaite jeter.

Traducciones automáticas externas:






Tu diccionario de traducción gratuito, rápido y sencillo

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Página generada en 0.0518 segundos
Página mostrada en 1.0 segundos