Inicio ->Diccionarios ->alemán/neerlandés ->Traducir auftreiben

Traducir auftreiben de alemán a neerlandés

Resumen
Alemán a neerlandés:   más información...
  1. auftreiben:
  2. Wiktionary:

Alemán

Traducciones detalladas de auftreiben de alemán a neerlandés

auftreiben:

auftreiben verbo (treibe auf, treibst auf, treibt auf, trieb auf, triebt auf, aufgetrieben)

  1. auftreiben (nachschlagen; aufsuchen; suchen; nachsehen)
    opzoeken; naslaan
    • opzoeken verbo (zoek op, zoekt op, zocht op, zochten op, opgezocht)
    • naslaan verbo (sla na, slaat na, sloeg na, sloegen na, nageslagen)
  2. auftreiben (hetzen; hochtreiben; jagen; )
    jachten; ophitsen; voortjagen; opjagen; opdrijven
    • jachten verbo (jacht, jachtte, jachtten, gejacht)
    • ophitsen verbo (hits op, hitst op, hitste op, hitsten op, opgehitst)
    • voortjagen verbo (jaag voort, jaagt voort, joeg voort, joegen voort, voortgejaagd)
    • opjagen verbo (jaag op, jaagt op, jaagde op, jaagden op, opgejaagd)
    • opdrijven verbo (drijf op, drijft op, dreef op, dreven op, opgedreven)
  3. auftreiben (rasen; jagen; hasten; aufjagen)
    reppen; jachten; jakkeren; spoeden
    • reppen verbo
    • jachten verbo (jacht, jachtte, jachtten, gejacht)
    • jakkeren verbo (jakker, jakkert, jakkerde, jakkerden, gejakkerd)
    • spoeden verbo (spoed, spoedt, spoedde, spoedden, gespoed)
  4. auftreiben (aufgabeln)
    opduikelen; opsnorren; opscharrelen
    • opduikelen verbo (duikel op, duikelt op, duikelde op, duikelden op, opgeduikeld)
    • opsnorren verbo (snor op, snort op, snorde op, snorden op, opgesnord)
    • opscharrelen verbo (scharrel op, scharrelt op, scharrelde op, scharrelden op, opgescharreld)
  5. auftreiben (in die Höhe treiben; erhöhen; hochtreiben)
    opschroeven; veel doen stijgen; opdrijven
  6. auftreiben (wegtreiben; antreiben)
    wegjagen; voortdrijven; voortjagen; aanzwiepen; opdrijven
    • wegjagen verbo (jaag weg, jaagt weg, joeg weg, joegen weg, weggejaagd)
    • voortdrijven verbo (drijf voort, drijft voort, dreef voort, dreven voort, voortgedreven)
    • voortjagen verbo (jaag voort, jaagt voort, joeg voort, joegen voort, voortgejaagd)
    • aanzwiepen verbo
    • opdrijven verbo (drijf op, drijft op, dreef op, dreven op, opgedreven)

Conjugaciones de auftreiben:

Präsens
  1. treibe auf
  2. treibst auf
  3. treibt auf
  4. treiben auf
  5. treibt auf
  6. treiben auf
Imperfekt
  1. trieb auf
  2. triebst auf
  3. trieb auf
  4. trieben auf
  5. triebt auf
  6. trieben auf
Perfekt
  1. habe aufgetrieben
  2. hast aufgetrieben
  3. hat aufgetrieben
  4. haben aufgetrieben
  5. habt aufgetrieben
  6. haben aufgetrieben
1. Konjunktiv [1]
  1. treibe auf
  2. treibest auf
  3. treibe auf
  4. treiben auf
  5. treibet auf
  6. treiben auf
2. Konjunktiv
  1. triebe auf
  2. triebest auf
  3. triebe auf
  4. trieben auf
  5. triebet auf
  6. trieben auf
Futur 1
  1. werde auftreiben
  2. wirst auftreiben
  3. wird auftreiben
  4. werden auftreiben
  5. werdet auftreiben
  6. werden auftreiben
1. Konjunktiv [2]
  1. würde auftreiben
  2. würdest auftreiben
  3. würde auftreiben
  4. würden auftreiben
  5. würdet auftreiben
  6. würden auftreiben
Diverses
  1. treib auf!
  2. treibt auf!
  3. treiben Sie auf!
  5. aufgetrieben
  6. auftreibend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Translation Matrix for auftreiben:

NounTraducciones relacionadasOther Translations
ophitsen Anstiften; Anstiftung
wegjagen Abschrecken; Verjagen; Wegjagen
VerbTraducciones relacionadasOther Translations
aanzwiepen antreiben; auftreiben; wegtreiben
jachten anspornen; antreiben; aufhetzen; aufjagen; aufscheuchen; aufstacheln; auftreiben; aufwirbeln; hasten; hetzen; hochdrehen; hochtreiben; jagen; rasen beeilen; eilen; hasten; hetzen; jagen; sich beeilen; sputen; wetzen
jakkeren aufjagen; auftreiben; hasten; jagen; rasen beeilen; eilen; hasten; hetzen; jagen; sich beeilen; sputen; wetzen
naslaan aufsuchen; auftreiben; nachschlagen; nachsehen; suchen
opdrijven anspornen; antreiben; aufhetzen; aufjagen; aufscheuchen; aufstacheln; auftreiben; aufwirbeln; erhöhen; hetzen; hochdrehen; hochtreiben; in die Höhe treiben; jagen; wegtreiben
opduikelen aufgabeln; auftreiben
ophitsen anspornen; antreiben; aufhetzen; aufjagen; aufscheuchen; aufstacheln; auftreiben; aufwirbeln; hetzen; hochdrehen; hochtreiben; jagen anregen; anreizen; aufhetzen; aufmuntern; aufpeitschen; aufputschen; aufregen; aufreizen; aufstacheln; aufwecken; aufwiegeln; ermuntern; erwecken; herausfordern; herauslocken; hervorrufen; provozieren; reizen; stimulieren; veranlassen; verursachen
opjagen anspornen; antreiben; aufhetzen; aufjagen; aufscheuchen; aufstacheln; auftreiben; aufwirbeln; hetzen; hochdrehen; hochtreiben; jagen eilen; hasten; hetzen; wetzen
opscharrelen aufgabeln; auftreiben
opschroeven auftreiben; erhöhen; hochtreiben; in die Höhe treiben andicken; aufbauschen; aufblasen; übertreiben
opsnorren aufgabeln; auftreiben
opzoeken aufsuchen; auftreiben; nachschlagen; nachsehen; suchen besuchen; vorbeikommen
reppen aufjagen; auftreiben; hasten; jagen; rasen beeilen; eilen; hasten; hetzen; jagen; sich beeilen; sputen; wetzen
spoeden aufjagen; auftreiben; hasten; jagen; rasen beeilen; eilen; hasten; hetzen; jagen; laufen; rennen; sich beeilen; sputen; wetzen
veel doen stijgen auftreiben; erhöhen; hochtreiben; in die Höhe treiben
voortdrijven antreiben; auftreiben; wegtreiben
voortjagen anspornen; antreiben; aufhetzen; aufjagen; aufscheuchen; aufstacheln; auftreiben; aufwirbeln; hetzen; hochdrehen; hochtreiben; jagen; wegtreiben
wegjagen antreiben; auftreiben; wegtreiben abtreiben; ausstossen; fortjagen; forttreiben; verbannen; verjagen; vertreiben; wegjagen

Sinónimos de "auftreiben":


Wiktionary: auftreiben

auftreiben
verb
  1. verkrijgen







Tu diccionario de traducción gratuito, rápido y sencillo

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Página generada en 0.0357 segundos
Página mostrada en 1.0 segundos