Resumen
Alemán a neerlandés: más información...
- düster:
-
Wiktionary:
- düster → duister, geheim, donker, benauwd, melancholisch, troebele, troebel, somber, mistroostig, naargeestig, triestig, balorig, kregel, slechtgehumeurd, kregelig, gemelijk, akelig, naar, onaangenaam, verdrietelijk, vervelend, bars, honds, nors, nurks, onaardig, onvriendelijk, stuurs, zuur, saai, troosteloos, droefgeestig, melancholiek, weemoedig, zwaarmoedig, betrokken, bewolkt
Alemán
Traducciones detalladas de düster de alemán a neerlandés
düster:
-
düster (unbeleuchtet; dunkel; trübe; gedrückt; finster; trüb)
-
düster (verdrießlich; trüb; niedergeschlagen; bedrückt; schwermütig; freudlos; griesgrämig; trübsinnig; mürrisch; launenhaft; finster; grimmig; trübselig; launisch; gedrückt; schlechtgelaunt; übellaunig)
triest; zwaarmoedig; somber; troosteloos; naargeestig-
triest adj.
-
zwaarmoedig adj.
-
somber adj.
-
troosteloos adj.
-
naargeestig adj.
-
-
düster (gruselig; unheilverkündend; widerlich; unheimlich; bösartig; gespenstisch; teuflisch; sinister; böse; finster; gespenstig; hinterlistig; schuftig; gespensterhaft)
sinister; onheilspellend; duister; dreigend; huiveringwekkend; luguber-
sinister adj.
-
onheilspellend adj.
-
duister adj.
-
dreigend adj.
-
huiveringwekkend adj.
-
luguber adj.
-
-
düster (graufarbig; greis; grau; finster; dumpf; farblos; falb; dumpfig; flau; glanzlos)
-
düster (undeutlich; unklar; ungewiß; unbestimmt; trüb; haarig; faul; dunkel; finster; trübe; undurchsichtig; obskur; schuftig)
-
düster (bösartig; unheimlich; böse; unangenehm; gruselig; gespenstig; gespenstisch; teuflisch; schauderlich; gespensterhaft)
Translation Matrix for düster:
Sinónimos de "düster":
Wiktionary: düster
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• düster | → duister; geheim | ↔ dark — hidden, secret |
• düster | → duister; donker | ↔ gloomy — imperfectly illuminated |
• düster | → benauwd; melancholisch | ↔ gloomy — affected with, or expressing, gloom; melancholy |
• düster | → troebele; troebel | ↔ murky — hard to see through |
• düster | → duister | ↔ obscure — dark, faint or indistinct |
• düster | → somber | ↔ somber — dark or dreary in character; joyless; grim |
• düster | → mistroostig; naargeestig; somber; triestig; balorig; kregel; slechtgehumeurd; kregelig; gemelijk; akelig; naar; onaangenaam; verdrietelijk; vervelend; bars; honds; nors; nurks; onaardig; onvriendelijk; stuurs; zuur; saai | ↔ maussade — D’humeur chagrin ; sombre ; ombrageux ; morose ; renfrogné. |
• düster | → naargeestig; troosteloos; droefgeestig; melancholiek; weemoedig; zwaarmoedig; betrokken; bewolkt; donker; duister; mistroostig; somber; triestig | ↔ sombre — Qui est peu éclairer ; qui recevoir peu de lumière ; qui est obscur. |