Inicio ->Diccionarios ->alemán/neerlandés ->Traducir fertigbringen

Traducir fertigbringen de alemán a neerlandés

Resumen
Alemán a neerlandés:   más información...
  1. fertigbringen:

Alemán

Traducciones detalladas de fertigbringen de alemán a neerlandés

fertigbringen:

fertigbringen verbo (bringe fertig, bringst fertig, bringt fertig, brachte fertig, brachtet fertig, fertiggebracht)

  1. fertigbringen (beenden; enden; aufhören; )
    beëindigen; afsluiten; eindigen; ophouden; stoppen; een einde maken aan
    • beëindigen verbo (beëindig, beëindigt, beëindigde, beëindigden, beëindigd)
    • afsluiten verbo (sluit af, sloot af, sloten af, afgesloten)
    • eindigen verbo (eindig, eindigt, eindigde, eindigden, geëindigd)
    • ophouden verbo (houd op, houdt op, hield op, hielden op, opgehouden)
    • stoppen verbo (stop, stopt, stopte, stopten, gestopt)
    • een einde maken aan verbo (maak een einde aan, maakt een einde aan, maakte een einde aan, maakten een einde aan, een einde gemaakt aan)
  2. fertigbringen (herstellen; produzieren; machen; )
    produceren; maken; vervaardigen; voortbrengen; fabriceren
    • produceren verbo (produceer, produceert, produceerde, produceerden, geproduceerd)
    • maken verbo (maak, maakt, maakte, maakten, gemaakt)
    • vervaardigen verbo
    • voortbrengen verbo (breng voort, brengt voort, bracht voort, brachten voort, voortgebracht)
    • fabriceren verbo (fabriceer, fabriceert, fabriceerde, fabriceerden, gefabriceerd)
  3. fertigbringen (vervollständigen; komplettieren; vollenden; )
    completeren; voltooien; vervolledigen; afmaken; perfectioneren; volledig maken; vervolmaken
    • completeren verbo (completeer, completeert, completeerde, completeerden, gecompleteerd)
    • voltooien verbo (voltooi, voltooit, voltooide, voltooiden, voltooid)
    • vervolledigen verbo (vervolledig, vervolledigt, vervolledigde, vervolledigden, vervolledigd)
    • afmaken verbo (maak af, maakt af, maakte af, maakten af, afgemaakt)
    • perfectioneren verbo (perfectioneer, perfectioneert, perfectioneerde, perfectioneerden, geperfectioneerd)
    • volledig maken verbo (maak volledig, maakt volledig, maakte volledig, maakten volledig, volledig gemaakt)
    • vervolmaken verbo (vervolmaak, vervolmaakt, vervolmaakte, vervolmaakten, vervolmaakt)
  4. fertigbringen (schaffen; vollführen; bewirken; )
    voor elkaar krijgen; bewerkstelligen; klaarspelen; bedingen; fixen; lappen
    • bewerkstelligen verbo (bewerkstellig, bewerkstelligt, bewerkstelligde, bewerkstelligden, bewerkstelligd)
    • klaarspelen verbo (speel klaar, speelt klaar, speelde klaar, speelden klaar, klaargespeeld)
    • bedingen verbo (beding, bedingt, bedong, bedongen, bedongen)
    • fixen verbo
    • lappen verbo (lap, lapt, lapte, lapten, gelapt)
  5. fertigbringen (zuendespielen; fertigstellen; erledigen; )
    voor elkaar krijgen; fiksen; klaarspelen
  6. fertigbringen (schaffen; hinkriegen; fertigkriegen; )
    voor elkaar krijgen; klaarspelen; fiksen; flikken
    • klaarspelen verbo (speel klaar, speelt klaar, speelde klaar, speelden klaar, klaargespeeld)
    • fiksen verbo (fiks, fikst, fikste, fiksten, gefikst)
    • flikken verbo (flik, flikt, flikte, flikten, geflikt)
  7. fertigbringen (einem einen Streich spielen; hinkriegen; einseifen; )
    leveren; lappen; flikken; iemand iets flikken
  8. fertigbringen (schaffen)
    rooien
    • rooien verbo (rooi, rooit, rooide, rooiden, gerooid)
  9. fertigbringen (gelingen; bestehen; schicken; )
    slagen voor

Conjugaciones de fertigbringen:

Präsens
  1. bringe fertig
  2. bringst fertig
  3. bringt fertig
  4. bringen fertig
  5. bringt fertig
  6. bringen fertig
Imperfekt
  1. brachte fertig
  2. brachtest fertig
  3. brachte fertig
  4. brachten fertig
  5. brachtet fertig
  6. brachten fertig
Perfekt
  1. habe fertiggebracht
  2. hast fertiggebracht
  3. hat fertiggebracht
  4. haben fertiggebracht
  5. habt fertiggebracht
  6. haben fertiggebracht
1. Konjunktiv [1]
  1. fertigbringe
  2. fertigbringest
  3. fertigbringe
  4. fertigbringen
  5. fertigbringet
  6. fertigbringen
2. Konjunktiv
  1. fertigbrächte
  2. fertigbrächtest
  3. fertigbrächte
  4. fertigbrächten
  5. fertigbrächtet
  6. fertigbrächten
Futur 1
  1. werde fertigbringen
  2. wirst fertigbringen
  3. wird fertigbringen
  4. werden fertigbringen
  5. werdet fertigbringen
  6. werden fertigbringen
1. Konjunktiv [2]
  1. würde fertigbringen
  2. würdest fertigbringen
  3. würde fertigbringen
  4. würden fertigbringen
  5. würdet fertigbringen
  6. würden fertigbringen
Diverses
  1. bringe fertig!
  2. bringt fertig!
  3. bringen Sie fertig!
  5. fertiggebracht
  6. fertigbringend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Translation Matrix for fertigbringen:

NounTraducciones relacionadasOther Translations
afmaken Abschlachten; Absolvieren; Schlachten; Vollenden
afsluiten Abschliessen; Herunterfahren
beëindigen Beenden; Beendigen
eindigen Aufhören; Ausscheiden
fabriceren Anfertigen; Herstellen
flikken Schokolädchen
lappen Lappen; Stofflappen; Tücher
leveren Lieferung; Provisioning
maken Anfertigen; Anfertigung; Erzeugung; Herstellen; Herstellung; Kreieren; Verfertigung
ophouden Aufhören; Ausscheiden
produceren Anfertigen; Herstellen
stoppen Stopfen; Verschweigen; Zustopfen; stil halten
vervaardigen Anfertigen; Herstellen
VerbTraducciones relacionadasOther Translations
afmaken aufbessern; ausbauen; ausbessern; beenden; berichtigen; ergänzen; fertigbringen; fertigmachen; fertigstellen; komplettieren; perfektionieren; vervollkommnen; vervollständigen; vollenden abmachen; ausschalten; erledigen; ermorden; fertig bringen; fertigmachen; liquidieren; töten; umbringen; verhunzen; vernichten
afsluiten abbrechen; aufhören; beenden; beschließen; enden; fertigbringen; fertigkriegen; fertigmachen; fertigstellen; halten; schließen; vollenden abschliessen; abschließen; absperren; beenden; herunterfahren; schließen; sperren; verrammeln; verriegeln; verschließen; versperren; zudrehen; zumachen; zuschliessen; zusperren
bedingen bewirken; durchsetzen; fertigbringen; hinkriegen; schaffen; vollbringen; vollführen
bewerkstelligen bewirken; durchsetzen; fertigbringen; hinkriegen; schaffen; vollbringen; vollführen bilden; realisieren; schaffen; verwirklichen; vollführen; zurechtbringen; zustande bringen
beëindigen abbrechen; aufhören; beenden; beschließen; enden; fertigbringen; fertigkriegen; fertigmachen; fertigstellen; halten; schließen; vollenden abbrechen; abmachen; abreißen; anbrechen; aufdröseln; aufknoten; aufknöpfen; auflösen; aufmachen; auseinanderfasern; ausfasern; ausfransen; ausfädeln; beenden; brechen; entbinden; entfesseln; entknoten; entkoppeln; enträtseln; entwirren; erledigen; fertig bringen; freilassen; lösen; scheiden; trennen; unterbrechen; zerbrechen; zerlegen; zerreißen
completeren aufbessern; ausbauen; ausbessern; beenden; berichtigen; ergänzen; fertigbringen; fertigmachen; fertigstellen; komplettieren; perfektionieren; vervollkommnen; vervollständigen; vollenden abmachen; erledigen; fertig bringen; komplettieren; vervollkommnen; vervollständigen
een einde maken aan abbrechen; aufhören; beenden; beschließen; enden; fertigbringen; fertigkriegen; fertigmachen; fertigstellen; halten; schließen; vollenden abmachen; erledigen; fertig bringen
eindigen abbrechen; aufhören; beenden; beschließen; enden; fertigbringen; fertigkriegen; fertigmachen; fertigstellen; halten; schließen; vollenden ablaufen; aufhören; beenden; enden; zu Ende gehen; zu Ende laufen
fabriceren anfertigen; entwickeln; erzeugen; fabrizieren; fertigbringen; herstellen; machen; produzieren; verfassen; verfertigen; vorbringen; zeugen
fiksen beenden; einseifen; erledigen; fertigbringen; fertigkriegen; fertigmachen; fertigstellen; hinbiegen; hindeichseln; hinkriegen; schaffen; vollbringen; vollenden; zuendespielen; zustandebringen ausbessern; deichseln; erneuern; fixen; flicken; gutmachen; hinkriegen; innovieren; montieren; reparieren; restaurieren; wiederaufbauen; wiedereinsetzen; wiederherstellen
fixen bewirken; durchsetzen; fertigbringen; hinkriegen; schaffen; vollbringen; vollführen
flikken deichseln; einem einen Streich spielen; einseifen; fertigbringen; fertigkriegen; hinbiegen; hindeichseln; hinkriegen; schaffen; schaukeln; zustandebringen
iemand iets flikken deichseln; einem einen Streich spielen; einseifen; fertigbringen; fertigkriegen; hinkriegen; schaukeln
klaarspelen beenden; bewirken; durchsetzen; einseifen; erledigen; fertigbringen; fertigkriegen; fertigmachen; fertigstellen; hinbiegen; hindeichseln; hinkriegen; schaffen; vollbringen; vollenden; vollführen; zuendespielen; zustandebringen
lappen bewirken; deichseln; durchsetzen; einem einen Streich spielen; einseifen; fertigbringen; fertigkriegen; hinkriegen; schaffen; schaukeln; vollbringen; vollführen
leveren deichseln; einem einen Streich spielen; einseifen; fertigbringen; fertigkriegen; hinkriegen; schaukeln abgeben; abliefern; ausliefern; besorgen; bestellen; liefern; zustellen
maken anfertigen; entwickeln; erzeugen; fabrizieren; fertigbringen; herstellen; machen; produzieren; verfassen; verfertigen; vorbringen; zeugen anfertigen; ausbessern; bearbeiten; bilden; deichseln; entstehen; entwerfen; entwickeln; erfinden; erneuern; erschaffen; erstellen; erzeugen; fabrizieren; fixen; flicken; formen; gestalten; gutmachen; heranbilden; herstellen; hervorbringen; hinkriegen; innovieren; ins Leben rufen; kneten; konstruieren; kreieren; machen; modellieren; montieren; produzieren; reparieren; restaurieren; schaffen; schöpfen; skizzieren; tun; verfertigen; wiederaufbauen; wiedereinsetzen; wiederherstellen
ophouden abbrechen; aufhören; beenden; beschließen; enden; fertigbringen; fertigkriegen; fertigmachen; fertigstellen; halten; schließen; vollenden abfallen; abhängen; abkoppeln; ablassen; absterben; abtrennen; anhalten; aufhalten; aufhören; ausfallen; ausscheiden; aussterben; bremsen; eingehen; entkoppeln; erlöschen; etwas aufgeben; hemmen; hingehen; hinhalten; hochhalten; loshaken; loskoppeln; sterben; stocken; stoppen; verscheiden; verspäten; versterben; verzichten; verzögern; zurücktreten
perfectioneren aufbessern; ausbauen; ausbessern; beenden; berichtigen; ergänzen; fertigbringen; fertigmachen; fertigstellen; komplettieren; perfektionieren; vervollkommnen; vervollständigen; vollenden etwas vollkommen machen; perfektionieren
produceren anfertigen; entwickeln; erzeugen; fabrizieren; fertigbringen; herstellen; machen; produzieren; verfassen; verfertigen; vorbringen; zeugen
rooien fertigbringen; schaffen
slagen voor ankommen; bestehen; durchsetzen; fertigbringen; gelingen; geraten; glücken; hinkommen; schicken; schmeißen; zurechtkommen
stoppen abbrechen; aufhören; beenden; beschließen; enden; fertigbringen; fertigkriegen; fertigmachen; fertigstellen; halten; schließen; vollenden Einhalt gebieten; Löcher stopfen; abbremsen; abdichten; abfallen; abhängen; abkoppeln; abschliessen; absetzen; abstellen; abstoppen; abtrennen; anhalten; ausfallen; ausscheiden; beenden; bremsen; einstellen; entkoppeln; etwas aufgeben; flicken; loshaken; loskoppeln; schließen; sperren; sstoppen; stagnieren; stehenbleiben; stillsetzen; stopfen; stoppen; stutzen; verschließen; verzichten; zum Stillstand bringen; zumachen; zurücktreten
vervaardigen anfertigen; entwickeln; erzeugen; fabrizieren; fertigbringen; herstellen; machen; produzieren; verfassen; verfertigen; vorbringen; zeugen bearbeiten; bilden; formen; gestalten; heranbilden; kneten; modellieren
vervolledigen aufbessern; ausbauen; ausbessern; beenden; berichtigen; ergänzen; fertigbringen; fertigmachen; fertigstellen; komplettieren; perfektionieren; vervollkommnen; vervollständigen; vollenden komplettieren; vervollkommnen; vervollständigen
vervolmaken aufbessern; ausbauen; ausbessern; beenden; berichtigen; ergänzen; fertigbringen; fertigmachen; fertigstellen; komplettieren; perfektionieren; vervollkommnen; vervollständigen; vollenden
volledig maken aufbessern; ausbauen; ausbessern; beenden; berichtigen; ergänzen; fertigbringen; fertigmachen; fertigstellen; komplettieren; perfektionieren; vervollkommnen; vervollständigen; vollenden komplettieren; vervollkommnen; vervollständigen
voltooien aufbessern; ausbauen; ausbessern; beenden; berichtigen; ergänzen; fertigbringen; fertigmachen; fertigstellen; komplettieren; perfektionieren; vervollkommnen; vervollständigen; vollenden abmachen; beenden; erledigen; fertig bringen
voor elkaar krijgen beenden; bewirken; durchsetzen; einseifen; erledigen; fertigbringen; fertigkriegen; fertigmachen; fertigstellen; hinbiegen; hindeichseln; hinkriegen; schaffen; vollbringen; vollenden; vollführen; zuendespielen; zustandebringen hinkriegen; schaffen
voortbrengen anfertigen; entwickeln; erzeugen; fabrizieren; fertigbringen; herstellen; machen; produzieren; verfassen; verfertigen; vorbringen; zeugen anbauen; anpflanzen; aufbauen; aufziehen; entbinden; erzeugen; fortpflanzen; gebären; hegen; heranbilden; heranziehen; hervorbringen; kultivieren; treiben; umbauen; umgestalten; umwandeln; zeugen; ziehen; zur Welt bringen; züchten







Tu diccionario de traducción gratuito, rápido y sencillo

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Página generada en 0.0921 segundos
Página mostrada en 1.0 segundos