Resumen
Inglés a neerlandés: más información...
- discredit:
-
Wiktionary:
- discredit → belasteren, blameren
- discredit → in discrediet brengen, herleiden, inkrimpen, reduceren, vereenvoudigen, zetten, ruïneren, te gronde richten, ten val brengen, verderven, aflaten, laten zakken, neerhalen, inkorten, verminderen, kleineren, afbreken, afgeven op, afkammen, trekken, een streep trekken, neerlaten, strijken, vellen, afdraaien, verlagen, kleinmaken, vernederen, verootmoedigen
Inglés
Traducciones detalladas de discredit de inglés a neerlandés
discredit:
-
the discredit
-
the discredit
het diskrediet
-
to discredit (accuse; blame; reproach; reprimand; hold against; rebuke)
-
to discredit (bear a grudge; blame; reprimand; reproach; harbour a grudge; rebuke; rancour; blame someone of; bear malice; rancor)
Conjugaciones de discredit:
present
- discredit
- discredit
- discredits
- discredit
- discredit
- discredit
simple past
- discredited
- discredited
- discredited
- discredited
- discredited
- discredited
present perfect
- have discredited
- have discredited
- has discredited
- have discredited
- have discredited
- have discredited
past continuous
- was discrediting
- were discrediting
- was discrediting
- were discrediting
- were discrediting
- were discrediting
future
- shall discredit
- will discredit
- will discredit
- shall discredit
- will discredit
- will discredit
continuous present
- am discrediting
- are discrediting
- is discrediting
- are discrediting
- are discrediting
- are discrediting
subjunctive
- be discredited
- be discredited
- be discredited
- be discredited
- be discredited
- be discredited
diverse
- discredit!
- let's discredit!
- discredited
- discrediting
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they
Translation Matrix for discredit:
Palabras relacionadas con "discredit":
Sinónimos de "discredit":
Antónimos de "discredit":
Definiciones relacionadas de "discredit":
Wiktionary: discredit
discredit
Cross Translation:
verb
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• discredit | → in discrediet brengen; herleiden; inkrimpen; reduceren; vereenvoudigen; zetten; ruïneren; te gronde richten; ten val brengen; verderven; aflaten; laten zakken; neerhalen; inkorten; verminderen; kleineren; afbreken; afgeven op; afkammen; trekken; een streep trekken; neerlaten; strijken; vellen; afdraaien; verlagen; kleinmaken; vernederen; verootmoedigen | ↔ abaisser — Mettre en position plus basse, faire descendre, diminuer la hauteur. |