Inglés

Traducciones detalladas de fastening de inglés a neerlandés

fastening:

fastening [the ~] sustantivo

  1. the fastening (fixing; attachment; securing)
    de bevestiging; het bevestigen; het vastmaken
  2. the fastening (fixing; tieing up)
    vastmaken; de bevestiging
  3. the fastening (that wich fastens things)
    de bevestiging; wat vast maakt
  4. the fastening (attachment; accretion)
    de aanhechting
  5. the fastening (securing; fixing)
    vastzetten
  6. the fastening (attaching; affixing)
    aanhechten; vasthechten

Translation Matrix for fastening:

NounTraducciones relacionadasOther Translations
aanhechten affixing; attaching; fastening affixing; posting
aanhechting accretion; attachment; fastening
bevestiging attachment; fastening; fixing; securing; that wich fastens things; tieing up ACK; acknowledgement; affirmation; announcement; authorisation; authorization; confirmation; installation; notification; placement; positioning; statement
het bevestigen attachment; fastening; fixing; securing
het vastmaken attachment; fastening; fixing; securing
vasthechten affixing; attaching; fastening
vastmaken fastening; fixing; tieing up
vastzetten fastening; fixing; securing
wat vast maakt fastening; that wich fastens things
- attachment; fastener; fixing; holdfast
VerbTraducciones relacionadasOther Translations
aanhechten attach; fasten; fix; staple
vasthechten affix; attach; glue; glue together; paste in; paste on; paste together; suture
vastmaken affix; anchor; attach; attach to; bind; bind fast; bind up; confirm; connect; fasten; join; moor; pin; pinion; secure; tie; tie up
vastzetten affix; attach; attach to; connect; corner; detain; fasten; hold; lock up; pay into a savings account; put in gaol; secure; tie up
OtherTraducciones relacionadasOther Translations
- binding; connection; junction; splice; tie; union

Palabras relacionadas con "fastening":


Sinónimos de "fastening":


Definiciones relacionadas de "fastening":

  1. the act of fastening things together1
  2. restraint that attaches to something or holds something in place1

fastening forma de fasten:

to fasten verbo (fastens, fastened, fastening)

  1. to fasten (attach to; affix; attach; secure; connect)
    bevestigen; ergens aan bevestigen; vastzetten; vastmaken
  2. to fasten (secure; tie up)
    vastleggen; bevestigen; vastmaken; verzekeren; verbinden; vastzetten; vastbinden
    • vastleggen verbo (leg vast, legt vast, legde vast, legden vast, vastgelegd)
    • bevestigen verbo (bevestig, bevestigt, bevestigde, bevestigden, bevestigd)
    • vastmaken verbo (maak vast, maakt vast, maakte vast, maakten vast, vastgemaakt)
    • verzekeren verbo (verzeker, verzekert, verzekerde, verzekerden, verzekerd)
    • verbinden verbo (verbind, verbindt, verbond, verbonden, verbonden)
    • vastzetten verbo (zet vast, zette vast, zetten vast, vastgezet)
    • vastbinden verbo (bind vast, bindt vast, bond vast, bonden vast, vastgebonden)
  3. to fasten (attach; fix)
    aanhechten; bevestigen; hechten
    • aanhechten verbo (hecht aan, hechtte aan, hechtten aan, aangehecht)
    • bevestigen verbo (bevestig, bevestigt, bevestigde, bevestigden, bevestigd)
    • hechten verbo (hecht, hechtte, hechtten, gehecht)
  4. to fasten (confirm; attach; connect; secure)
    vastmaken; aan elkaar bevestigen
    • vastmaken verbo (maak vast, maakt vast, maakte vast, maakten vast, vastgemaakt)
    • aan elkaar bevestigen verbo (bevestig aan elkaar, bevestigt aan elkaar, bevestigde aan elkaar, bevestigden aan elkaar, aan elkaar bevestigd)
  5. to fasten (pinion; bind; tie; )
    binden; knevelen; vastbinden; strikken; vastmaken; knopen
    • binden verbo (bind, bindt, bond, bonden, gebonden)
    • knevelen verbo (knevel, knevelt, knevelde, knevelden, gekneveld)
    • vastbinden verbo (bind vast, bindt vast, bond vast, bonden vast, vastgebonden)
    • strikken verbo (strik, strikt, strikte, strikten, gestrikt)
    • vastmaken verbo (maak vast, maakt vast, maakte vast, maakten vast, vastgemaakt)
    • knopen verbo (knoop, knoopt, knoopte, knoopten, geknoopt)
  6. to fasten (moor; anchor; tie up)
    aanleggen; aanmeren; vastleggen; vastbinden; meren; vastmaken; vastmeren; afmeren
    • aanleggen verbo (leg aan, legt aan, legde aan, legden aan, aangelegd)
    • aanmeren verbo
    • vastleggen verbo (leg vast, legt vast, legde vast, legden vast, vastgelegd)
    • vastbinden verbo (bind vast, bindt vast, bond vast, bonden vast, vastgebonden)
    • meren verbo (meer, meert, meerde, meerden, gemeerd)
    • vastmaken verbo (maak vast, maakt vast, maakte vast, maakten vast, vastgemaakt)
    • vastmeren verbo (meer vast, meert vast, meerde vast, meerden vast, vastgemeerd)
    • afmeren verbo (meer af, meert af, meerde af, meerden af, afgemeerd)
  7. to fasten (press; wedge)
    aandrukken; vastdrukken
    • aandrukken verbo (druk aan, drukt aan, drukte aan, drukten aan, aangedrukt)
    • vastdrukken verbo (druk vast, drukt vast, drukte vast, drukten vast, vastgedrukt)
  8. to fasten (connect; hitch on to; hook on to; couple; hook together)
    aankoppelen; aanhaken; vastkoppelen; vasthaken
    • aankoppelen verbo (koppel aan, koppelt aan, koppelde aan, koppelden aan, aangekoppeld)
    • aanhaken verbo (haak aan, haakt aan, haakte aan, haakten aan, aangehaakt)
    • vastkoppelen verbo (koppel vast, koppelt vast, koppelde vast, koppelden vast, vastgekoppeld)
    • vasthaken verbo (haak vast, haakt vast, haakte vast, haakten vast, vastgehaakt)
  9. to fasten (lock up; corner)
    opsluiten; vastzetten
    • opsluiten verbo (sluit op, sloot op, sloten op, opgesloten)
    • vastzetten verbo (zet vast, zette vast, zetten vast, vastgezet)
  10. to fasten (fasten to a rope; fix; moor; tie up)
    vastleggen; aan een touw vastleggen
  11. to fasten (bind; tie; tie up; join)
    strikken; in de val laten lopen
  12. to fasten (button up; button; knot; )
    vastknopen; aan elkaar knopen; knopen; aan elkaar binden; strikken
    • vastknopen verbo (knoop vast, knoopt vast, knoopte vast, knoopten vast, vastgeknoopt)
    • aan elkaar knopen verbo (knoop aan elkaar, knoopt aan elkaar, knoopte aan elkaar, knoopten aan elkaar, aan elkaar geknoopt)
    • knopen verbo (knoop, knoopt, knoopte, knoopten, geknoopt)
    • strikken verbo (strik, strikt, strikte, strikten, gestrikt)
  13. to fasten (sew together; stitch; affix; attach)
    hechten; vastnaaien

Conjugaciones de fasten:

present
  1. fasten
  2. fasten
  3. fastens
  4. fasten
  5. fasten
  6. fasten
simple past
  1. fastened
  2. fastened
  3. fastened
  4. fastened
  5. fastened
  6. fastened
present perfect
  1. have fastened
  2. have fastened
  3. has fastened
  4. have fastened
  5. have fastened
  6. have fastened
past continuous
  1. was fastening
  2. were fastening
  3. was fastening
  4. were fastening
  5. were fastening
  6. were fastening
future
  1. shall fasten
  2. will fasten
  3. will fasten
  4. shall fasten
  5. will fasten
  6. will fasten
continuous present
  1. am fastening
  2. are fastening
  3. is fastening
  4. are fastening
  5. are fastening
  6. are fastening
subjunctive
  1. be fastened
  2. be fastened
  3. be fastened
  4. be fastened
  5. be fastened
  6. be fastened
diverse
  1. fasten!
  2. let's fasten!
  3. fastened
  4. fastening
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they

Translation Matrix for fasten:

NounTraducciones relacionadasOther Translations
aanhaken clasping; hooking
aanhechten affixing; attaching; fastening; posting
aanleggen construction
knopen tie
meren lakes
vasthaken hook on
vastmaken fastening; fixing; tieing up
vastzetten fastening; fixing; securing
verbinden joining; linking
VerbTraducciones relacionadasOther Translations
aan een touw vastleggen fasten; fasten to a rope; fix; moor; tie up
aan elkaar bevestigen attach; confirm; connect; fasten; secure
aan elkaar binden attach; bind; bind together; button; button up; fasten; fix; knot; tie; tie on; tie together; tie up bind; bind together; tie; tie together
aan elkaar knopen attach; bind; bind together; button; button up; fasten; fix; knot; tie; tie on; tie together; tie up bind; connect; knot; tie together
aandrukken fasten; press; wedge
aanhaken connect; couple; fasten; hitch on to; hook on to; hook together
aanhechten attach; fasten; fix staple
aankoppelen connect; couple; fasten; hitch on to; hook on to; hook together attach to; connect; couple; link up
aanleggen anchor; fasten; moor; tie up assemble; construct; fit; instal; install; lay; place; set up
aanmeren anchor; fasten; moor; tie up
afmeren anchor; fasten; moor; tie up
bevestigen affix; attach; attach to; connect; fasten; fix; secure; tie up assent to; bear out; bind; confirm; connect; endorse; knot; ratify; seal; support; tie together; uphold; validate
binden bind; bind fast; bind up; fasten; join; pinion; tie; tie up binding; bookbinding; chain; enchain; shackle
ergens aan bevestigen affix; attach; attach to; connect; fasten; secure
hechten affix; attach; fasten; fix; sew together; stitch affix; attach; glue; glue together; paste in; paste on; paste together; suture
in de val laten lopen bind; fasten; join; tie; tie up
knevelen bind; bind fast; bind up; fasten; join; pinion; tie; tie up
knopen attach; bind; bind fast; bind together; bind up; button; button up; fasten; fix; join; knot; pinion; tie; tie on; tie together; tie up bind; connect; knot; tie together
meren anchor; fasten; moor; tie up
opsluiten corner; fasten; lock up detain; hold; lock up; put behind bars; put in gaol
strikken attach; bind; bind fast; bind together; bind up; button; button up; fasten; fix; join; knot; pinion; tie; tie on; tie together; tie up
vastbinden anchor; bind; bind fast; bind up; fasten; join; moor; pinion; secure; tie; tie up bind; lash; tie
vastdrukken fasten; press; wedge
vasthaken connect; couple; fasten; hitch on to; hook on to; hook together
vastknopen attach; bind; bind together; button; button up; fasten; fix; knot; tie; tie on; tie together; tie up
vastkoppelen connect; couple; fasten; hitch on to; hook on to; hook together attach to; couple
vastleggen anchor; fasten; fasten to a rope; fix; moor; secure; tie up allocate; book; chain; enter into; fetter; fix deposit; inscribe; legally bind; list; make reservations; note; note down; put aside; put away; put on fixed deposit; record; register; reserve; set aside; sign up; tie; write down
vastmaken affix; anchor; attach; attach to; bind; bind fast; bind up; confirm; connect; fasten; join; moor; pinion; secure; tie; tie up pin
vastmeren anchor; fasten; moor; tie up
vastnaaien affix; attach; fasten; sew together; stitch
vastzetten affix; attach; attach to; connect; corner; fasten; lock up; secure; tie up detain; hold; lock up; pay into a savings account; put in gaol; tie up
verbinden fasten; secure; tie up attach; bind; bind together; bridge; combine; connect; couple; interlink; join; knot; link; make a match; pander; tie; tie together; unite
verzekeren fasten; secure; tie up guarantee; underwrite; vouch for; warrant
- fix; secure; tighten

Palabras relacionadas con "fasten":


Sinónimos de "fasten":


Antónimos de "fasten":

  • unfasten

Definiciones relacionadas de "fasten":

  1. make tight or tighter1
  2. attach to1
    • They fastened various nicknames to each other1
  3. cause to be firmly attached1
    • fasten the lock onto the door1
  4. become fixed or fastened1
    • This dress fastens in the back1

Wiktionary: fasten

fasten
verb
  1. to attach or connect in a secure manner
fasten
verb
  1. vastmaken
  2. scheepvaart|nld (overgankelijk) aan de wal vastleggen
  3. iets zodanig zetten...

Cross Translation:
FromToVia
fasten vasthaken agraferattacher avec une agrafe.
fasten bepalen; bevestigen; fixeren; tuigeren; vastmaken; vaststellen; definiëren; omschrijven fixerattacher, affermir, rendre immobile, maintenir en place.
fasten aanknopen; aanbinden; meren; onderbinden; tuigeren; vastbinden; vastleggen lierserrer avec une corde ou avec toute autre chose flexible.
fasten knopen; aanknopen; aansluiten; binden; vastbinden; vastmaken; verbinden nouerlier au moyen d’un nœud, d'un lien.
fasten aansluiten; binden; vastbinden; vastmaken; verbinden; bijeenbinden; samenbinden; inbinden relierlier de nouveau, refaire le nœud qui liait et qui est défaire.
fasten grendelen; afgrendelen; vergrendelen verrouillerfermer au verrou.

Traducciones relacionadas de fastening