Resumen
Inglés a neerlandés: más información...
- forwarding:
-
forward:
- naar voren plaatsen; vroeger uitvoeren dan gepland; vervroegen; zenden; opsturen; toezenden; iem. iets sturen; posten; overmaken; doen toekomen; nasturen; doorzenden; doorsturen; doorverbinden
- voorwaarts; progressief; geavanceerd; vooruitstrevend; voort; beleefd; beschaafd; voorkomend; welopgevoed; wellevend; gemanierd; toegankelijk; aanspreekbaar; toeschietelijk; benaderbaar; genaakbaar
- spitsspeler; aanvaller; voorhoedespeler; voorspeler
-
Wiktionary:
- forward → doorsturen, doorgeven, doorzenden
- forward → spits, aanvaller, schaamteloos, ondeugend, afzenden, expediëren, verzenden, verleden, voorafgaand, voorgaand, vorig, vroeger
Inglés
Traducciones detalladas de forwarding de inglés a neerlandés
forwarding:
-
the forwarding (sending; remittance; transfer)
de verzending -
the forwarding
de toezending
Translation Matrix for forwarding:
Noun | Traducciones relacionadas | Other Translations |
toezending | forwarding | |
verzending | forwarding; remittance; sending; transfer | |
- | furtherance; promotion | |
Not Specified | Traducciones relacionadas | Other Translations |
verzending | dispatch; shipment |
Palabras relacionadas con "forwarding":
Sinónimos de "forwarding":
Definiciones relacionadas de "forwarding":
forwarding forma de forward:
-
to forward (advance)
-
to forward (send; remit; send to)
zenden; opsturen; toezenden; iem. iets sturen; posten; overmaken; doen toekomen-
iem. iets sturen verbo
-
doen toekomen verbo
-
to forward (send after)
-
to forward (send on; redirect)
-
to forward
– To send a received e-mail message or calendar item, either modified or in its entirety, to a new recipient. 2 -
to forward
– To move a call to another phone before the call is answered. 2
Conjugaciones de forward:
present
- forward
- forward
- forwards
- forward
- forward
- forward
simple past
- forwarded
- forwarded
- forwarded
- forwarded
- forwarded
- forwarded
present perfect
- have forwarded
- have forwarded
- has forwarded
- have forwarded
- have forwarded
- have forwarded
past continuous
- was forwarding
- were forwarding
- was forwarding
- were forwarding
- were forwarding
- were forwarding
future
- shall forward
- will forward
- will forward
- shall forward
- will forward
- will forward
continuous present
- am forwarding
- are forwarding
- is forwarding
- are forwarding
- are forwarding
- are forwarding
subjunctive
- be forwarded
- be forwarded
- be forwarded
- be forwarded
- be forwarded
- be forwarded
diverse
- forward!
- let's forward!
- forwarded
- forwarding
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they
-
forward
voorwaarts-
voorwaarts adj.
-
-
forward (progressive; sophisticated; advanced)
-
forward (onwards; forth; along)
-
forward (well bred; polite; well-mannered; courteous; complaisant; mannerly; civil; pliable; pliant; responsive; courtly; chivalrous; obliging; well-educated; well educated)
beleefd; beschaafd; voorkomend; welopgevoed; wellevend; gemanierd-
beleefd adj.
-
beschaafd adj.
-
voorkomend adj.
-
welopgevoed adj.
-
wellevend adj.
-
gemanierd adj.
-
-
forward (pliant; approachable; responsive; obliging; pliable; complaisant; graciously)
toegankelijk; aanspreekbaar; toeschietelijk; benaderbaar; genaakbaar-
toegankelijk adj.
-
aanspreekbaar adj.
-
toeschietelijk adj.
-
benaderbaar adj.
-
genaakbaar adj.
-
Translation Matrix for forward:
Palabras relacionadas con "forward":
Sinónimos de "forward":
Antónimos de "forward":
Definiciones relacionadas de "forward":
Wiktionary: forward
forward
Cross Translation:
verb
forward
-
send (something received) to a third party
- forward → doorsturen
verb
-
iets wat men ontvangen heeft aan de volgende persoon geven
-
iets dat ontvangen is weer verder sturen
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• forward | → spits; aanvaller | ↔ Stürmer — Sport: ein Offensivspieler, dessen Hauptaufgabe darin besteht, Tore zu schießen. |
• forward | → schaamteloos; ondeugend | ↔ effronté — Qui n’a honte de rien. |
• forward | → afzenden; expediëren; verzenden | ↔ expédier — Se hâter d’exécuter ou de conclure quelque chose. |
• forward | → verleden; voorafgaand; voorgaand; vorig; vroeger | ↔ précédent — Qui précéder, qui est immédiatement avant, en parlant ordinairement par rapport au temps. |