Interglot - "loss" traducido de inglés a neerlandés

Resumen

Inglés a neerlandés: más información...

loss:
- schade; verlies; afbreuk; nadeel; het verliezen; verliezen; schadepost; verliespost; tekort; beschadiging
Wiktionary:
- loss → warmteverlies, verlies, stroomverlies, krachtverlies, verliezen, verslagenheid, nederlaag
- loss → verlies, strop, schade, jammer, beschadiging, defect, gebrek, ondergang, verderf, vermissing, schadepost, deficit, nadeel, afbreuk
User Contributed Translations for loss:
- derving

Inglés

Traducciones detalladas de loss de inglés a neerlandés

the loss (damage; detriment; harm; injury; harming)
de schade; het verlies; de afbreuk
- schade [de ~] sustantivo
- verlies [het ~] sustantivo
- afbreuk [de ~] sustantivo
the loss (damage; disadvantage)
het nadeel; de schade; het verlies
- nadeel [het ~] sustantivo
- schade [de ~] sustantivo
- verlies [het ~] sustantivo
the loss (demerit; bereavement; disadvantage; suffering; contra)
het verlies; het verliezen
- verlies [het ~] sustantivo
- het verliezen [znw.] sustantivo
the loss
de verliezen
- verliezen [de ~] sustantivo, plural
the loss
de schadepost; de verliespost
- schadepost [de ~ (m)] sustantivo
- verliespost [de ~ (m)] sustantivo
the loss
het tekort
- tekort [het ~] sustantivo
the loss (damage; injury; harm; harming)
de schade; de beschadiging
- schade [de ~] sustantivo
- beschadiging [de ~ (v)] sustantivo

Noun	Traducciones relacionadas	Other Translations
afbreuk	damage; detriment; harm; harming; injury; loss
beschadiging	damage; harm; harming; injury; loss	damaging; desecration; mutilation; the harming of
het verliezen	bereavement; contra; demerit; disadvantage; loss; suffering
nadeel	damage; disadvantage; loss
schade	damage; detriment; disadvantage; harm; harming; injury; loss	damage
schadepost	loss
tekort	loss	bank debt; debit; deficiency; deficit; famine; insufficiency; lack; needyness; overdraft; paucity; scantiness; scarcity; shortage; shortcoming; shortfall; tightness
verlies	bereavement; contra; damage; demerit; detriment; disadvantage; harm; harming; injury; loss; suffering	defeat; let down
verliespost	loss
verliezen	loss
-	departure; deprivation; exit; expiration; going; passing; personnel casualty; red; red ink; release
Verb	Traducciones relacionadas	Other Translations
verliezen		fall through; get lost; lose
Other	Traducciones relacionadas	Other Translations
-	shipwreck; wastage; waste; wreck

the act of losing someone or something¹
- everyone expected him to win so his loss was a shock¹
the disadvantage that results from losing something¹
- his loss of credibility led to his resignation¹
the experience of losing a loved one¹
- he sympathized on the loss of their grandfather¹
euphemistic expressions for death¹
military personnel lost by death or capture¹
the amount by which the cost of a business exceeds its revenue¹
- the company operated at a loss last year¹
something that is lost¹
- the car was a total loss¹
- loss of livestock left the rancher bankrupt¹
gradual decline in amount or activity¹
- weight loss¹
- a serious loss of business¹

loss

noun

engineering: power expended without doing useful work
- loss → warmteverlies; verlies; stroomverlies; krachtverlies
casualties
- loss → verliezen
financial: negative result on balance
- loss → verlies
hurtful condition resulting from losing
- loss → verslagenheid; verlies
something lost
- loss → verlies
instance of losing
- loss → nederlaag; verliezen; verlies

loss

noun

Cross Translation:

From	To	Via
• loss	→ verlies	↔ Einbuße — (durch Beschädigung beziehungsweise Zufügung materiellen Schadens) völliges oder teilweises Abhandenkommen, Verlorengehen; das völlige oder teilweise Abhandengekommene, Verlorengegangene
• loss	→ strop; schade	↔ Schaden — Rechtswesen: ein durch ein Ereignis oder einen Umstand verursachte Beeinträchtigung eines Gutes oder eine Wertminderung des ursprünglichen Zustandes einer Sache
• loss	→ verlies	↔ Verlust — Ökonomie: wirtschaftlicher Misserfolg; Gewinneinbußen
• loss	→ schade; jammer	↔ dommage — Perte matérielle; dégât (sens général)
• loss	→ beschadiging; defect; gebrek; schade	↔ dégât — dommage, détérioration amener par un accident ou une cause violente.
• loss	→ ondergang; verderf; vermissing; schadepost; verlies; deficit; schade; nadeel; strop	↔ perte — Privation de quelque chose de précieux, d’agréable, de commode, qu’on avait. (Sens général).
• loss	→ afbreuk; schade; nadeel; deficit; strop; verlies; beschadiging; defect; gebrek	↔ préjudice — tort ; dommage.