Resumen
Inglés a neerlandés: más información...
- produced:
- produce:
-
Wiktionary:
- produce → produceren, maken, voorleggen, beschikbaar stellen, aanmaken, teweegbrengen, vervaardigen
- produce → produkt, waar, waren
- produce → winnen, vervaardigen, fabriceren, klaren, volbrengen, voltooien, creëren, maken, scheppen, opereren, aanmaken, bedrijven, doen, uitbrengen, uitrichten, uitvoeren, effect sorteren, uitwerking hebben, werken, uitwerken, ageren, bezig zijn, handelen, optreden, te werk gaan, afwerpen, opbrengen, opleveren, voortbrengen, bewerkstelligen, realiseren, verwerkelijken, nakomen, naleven, verrichten, vervullen, voltrekken, doorvoeren, tot stand brengen, verwezenlijken
Inglés
Traducciones detalladas de produced de inglés a neerlandés
produced:
-
produced (yielded)
opgeleverd-
opgeleverd adj.
-
-
produced (manufactured; made)
-
produced (made)
Translation Matrix for produced:
Adjective | Traducciones relacionadas | Other Translations |
gemaakt | made; manufactured; produced | affected; artificial; created; enforced; faked; feigned; forced; made; pretended; strained; unnatural |
gevormd | made; produced | |
Modifier | Traducciones relacionadas | Other Translations |
geproduceerd | made; manufactured; produced | |
opgeleverd | produced; yielded | |
vervaardigd | made; manufactured; produced |
Palabras relacionadas con "produced":
produced forma de produce:
-
to produce (bring in)
-
to produce (manufacture; fabricate; construct; make)
-
to produce (bring about; generate; bring forth; create)
tot stand brengen; voor elkaar krijgen-
tot stand brengen verbo (breng tot stand, brengt tot stand, bracht tot stand, brachten tot staden, tot stand gebracht)
-
voor elkaar krijgen verbo
-
-
to produce (create; engender; cause; give rise to; provoke)
-
to produce (bring about; bring on; effect)
-
to produce (take out; bring out; show)
laten zien; tevoorschijnhalen; tevoorschijntoveren; voordedaghalen-
tevoorschijnhalen verbo (haal tevoorschijn, haalt tevoorschijn, haalde tevoorschijn, haalden tevoorschijn, tevoorschijngehaald)
-
tevoorschijntoveren verbo (tover tevoorschijn, tovert tevoorschijn, toverde tevoorschijn, toverden tevoorschijn, tevoorschijn getoverd)
-
voordedaghalen verbo
Conjugaciones de produce:
present
- produce
- produce
- produces
- produce
- produce
- produce
simple past
- produced
- produced
- produced
- produced
- produced
- produced
present perfect
- have produced
- have produced
- has produced
- have produced
- have produced
- have produced
past continuous
- was producing
- were producing
- was producing
- were producing
- were producing
- were producing
future
- shall produce
- will produce
- will produce
- shall produce
- will produce
- will produce
continuous present
- am producing
- are producing
- is producing
- are producing
- are producing
- are producing
subjunctive
- be produced
- be produced
- be produced
- be produced
- be produced
- be produced
diverse
- produce!
- let's produce!
- produced
- producing
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they
Translation Matrix for produce:
Palabras relacionadas con "produce":
Sinónimos de "produce":
Definiciones relacionadas de "produce":
Wiktionary: produce
produce
Cross Translation:
verb
produce
-
to make or manufacture
- produce → produceren; maken
-
to make available to
- produce → voorleggen; beschikbaar stellen
-
to sponsor and present (a motion picture, etc)
- produce → produceren; maken
verb
-
een bepaalde substantie produceren
-
bij voortduring vervaardigen
-
veroorzaken
-
maken, samenstellen
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• produce | → winnen | ↔ gewinnen — (transitiv) etwas aus einem Naturerzeugnis entstehen lassen, hervorbringen, produzieren |
• produce | → vervaardigen; fabriceren | ↔ produzieren — (transitiv) etwas herstellen |
• produce | → klaren; volbrengen; voltooien | ↔ confectionner — exécuter jusqu’à complet achèvement. |
• produce | → creëren; maken; scheppen | ↔ créer — tirer quelque chose du néant, faire de rien quelque chose. |
• produce | → opereren; maken; aanmaken; bedrijven; doen; uitbrengen; uitrichten; uitvoeren; effect sorteren; uitwerking hebben; werken; uitwerken; ageren; bezig zijn; handelen; optreden; te werk gaan | ↔ opérer — accomplir une œuvre, produire un effet. |
• produce | → afwerpen; opbrengen; opleveren; voortbrengen | ↔ produire — engendrer, donner naissance. |
• produce | → bewerkstelligen; realiseren; verwerkelijken; uitvoeren; nakomen; naleven; verrichten; vervullen; voltrekken; doorvoeren; tot stand brengen; verwezenlijken | ↔ réaliser — construire |