Español

Traducciones detalladas de abultar de español a neerlandés

abultar:

abultar verbo

  1. abultar (exagerar)
    overdrijven; opkloppen; opblazen; aandikken; opschroeven; overdreven voorstellen
    • overdrijven verbo (overdrijf, overdrijft, overdreef, overdreven, overdreven)
    • opkloppen verbo (klop op, klopt op, klopte op, klopten op, opgeklopt)
    • opblazen verbo (blaas op, blaast op, blies op, bliezen op, opgeblazen)
    • aandikken verbo (dik aan, dikt aan, dikte aan, dikten aan, aangedikt)
    • opschroeven verbo (schroef op, schroeft op, schroefde op, schroefden op, opgeschroefd)
  2. abultar
    uitpuilen; puilen
    • uitpuilen verbo (puil uit, puilt uit, puilde uit, puilden uit, uitgepuild)
    • puilen verbo (puil, puilt, puilde, puilden, gepuild)

Conjugaciones de abultar:

presente
  1. abulto
  2. abultas
  3. abulta
  4. abultamos
  5. abultáis
  6. abultan
imperfecto
  1. abultaba
  2. abultabas
  3. abultaba
  4. abultábamos
  5. abultabais
  6. abultaban
indefinido
  1. abulté
  2. abultaste
  3. abultó
  4. abultamos
  5. abultasteis
  6. abultaron
fut. de ind.
  1. abultaré
  2. abultarás
  3. abultará
  4. abultaremos
  5. abultaréis
  6. abultarán
condic.
  1. abultaría
  2. abultarías
  3. abultaría
  4. abultaríamos
  5. abultaríais
  6. abultarían
pres. de subj.
  1. que abulte
  2. que abultes
  3. que abulte
  4. que abultemos
  5. que abultéis
  6. que abulten
imp. de subj.
  1. que abultara
  2. que abultaras
  3. que abultara
  4. que abultáramos
  5. que abultarais
  6. que abultaran
miscelánea
  1. ¡abulta!
  2. ¡abultad!
  3. ¡no abultes!
  4. ¡no abultéis!
  5. abultado
  6. abultando
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

Translation Matrix for abultar:

VerbTraducciones relacionadasOther Translations
aandikken abultar; exagerar engrosar; exagerar
opblazen abultar; exagerar engrosar; exagerar; explotar; volar
opkloppen abultar; exagerar engrosar; exagerar
opschroeven abultar; exagerar hacer subir
overdreven voorstellen abultar; exagerar
overdrijven abultar; exagerar acusar; culpar; engrosar; exagerar; inculpar
puilen abultar
uitpuilen abultar
OtherTraducciones relacionadasOther Translations
opblazen volar

Sinónimos de "abultar":


Wiktionary: abultar

abultar
verb
  1. overdrijven
  2. iets overdreven voorstellen om iemand of iets belachelijk te maken
  3. de feiten groter, kleiner, mooier of slechter voorstellen dan ze zijn

Cross Translation:
FromToVia
abultar oprekken; uitbreiden; uitleggen; verruimen; verwijden; uitbouwen; vergroten agrandirrendre plus grand.
abultar meer gaan betalen; opslag geven; groeien; aangroeien; stijgen; toenemen; vergroten; vermeerderen; uitbouwen; uitbreiden; gedijen; wassen; aanwassen augmenterrendre une quantité plus grande.