Español

Traducciones detalladas de acontecer de español a neerlandés

acontecer:

acontecer verbo

  1. acontecer (ocurrir; pasar; efectuarse; suceder)
    gebeuren; voorvallen; voordoen; plaatsvinden; plaats hebben; passeren
    • gebeuren verbo
    • voorvallen verbo (val voor, valt voor, viel voor, vielen voor, voorgevallen)
    • voordoen verbo (doe voor, doet voor, deed voor, deden voor, voorgedaan)
    • plaatsvinden verbo (vind plaats, vindt plaats, vond plaats, vonden plaats, plaatsgevonden)
    • plaats hebben verbo (heb plaats, hebt plaats, had plaats, hadden plaats, plaats gehad)
    • passeren verbo (passeer, passeert, passeerde, passeerden, gepasseerd)
  2. acontecer (ocurrir; pasar; tener lugar; acaecer; darse el caso)
    gebeuren; plaats vinden; geschieden; plaats hebben
  3. acontecer (tener lugar; suceder)
    plaatshebben
    • plaatshebben verbo (heb plaats, hebt plaats, had plaats, hadden plaats, plaats gehad)
  4. acontecer (ocurrir; suceder)
    gebeuren; voorkomen; zich voordoen; plaats hebben
  5. acontecer (resultar; aparecer; mostrarse; )
    verschijnen; voordoen; voor de dag komen; aan het licht komen
  6. acontecer (alzarse; levantarse; hacerse; )
    oprijzen; rijzen
    • oprijzen verbo (rijs op, rijst op, rees op, rezen op, opgerezen)
    • rijzen verbo (rijs, rijst, rees, rezen, gerezen)
  7. acontecer (entablarse; subir; enseñar; )
    ontspinnen
    • ontspinnen verbo (ontspin, ontspint, ontspon, ontsponnen, ontsponnen)

Translation Matrix for acontecer:

NounTraducciones relacionadasOther Translations
plaatsvinden suceder
verschijnen aparecer; aparición; presentación; presentarse
voordoen exhibición; representación
voorkomen aire; apariencia; aspecto; cara; expresión; fachada; figura; pretexto; semblante
voorvallen los acontecimientos
VerbTraducciones relacionadasOther Translations
aan het licht komen acontecer; aparecer; comparecer; mostrarse; ocurrir; presentarse; resultar
gebeuren acaecer; acontecer; darse el caso; efectuarse; ocurrir; pasar; suceder; tener lugar
geschieden acaecer; acontecer; darse el caso; ocurrir; pasar; tener lugar
ontspinnen acontecer; alzarse; efectuarse; emerger; enseñar; entablarse; erguirse; fermentar; mostrarse; ocurrir; ponerse; presentarse; producirse; resucitar; sacar del agua; subir; suceder
oprijzen acontecer; alzarse; ascender; convertirse en; dar lugar a; efectuarse; emerger; empezar; encontrar; enseñar; erguirse; fermentar; formarse; hacerse; inclinarse hacia arriba; levantarse; mostrar; mostrarse; ocurrir; pasar; ponerse; presentarse; producirse; resucitar; sacar del agua; subir; suceder; surgir; volverse alzar; alzarse; elevarse; escalar; inclinarse hacia arriba; levantarse; venir hacia arriba
passeren acontecer; efectuarse; ocurrir; pasar; suceder adelantar; pasar
plaats hebben acaecer; acontecer; darse el caso; efectuarse; ocurrir; pasar; suceder; tener lugar
plaats vinden acaecer; acontecer; darse el caso; ocurrir; pasar; tener lugar
plaatshebben acontecer; suceder; tener lugar
plaatsvinden acontecer; efectuarse; ocurrir; pasar; suceder
rijzen acontecer; alzarse; ascender; convertirse en; dar lugar a; efectuarse; emerger; empezar; encontrar; enseñar; erguirse; fermentar; formarse; hacerse; inclinarse hacia arriba; levantarse; mostrar; mostrarse; ocurrir; pasar; ponerse; presentarse; producirse; resucitar; sacar del agua; subir; suceder; surgir; volverse alzar; alzarse; ascender; elevarse; erectar; escalar; inclinarse hacia arriba; levantarse; ponerse de pie; subir; venir hacia arriba
verschijnen acontecer; aparecer; comparecer; mostrarse; ocurrir; presentarse; resultar acudir; aparecer; mostrarse; presentarse
voor de dag komen acontecer; aparecer; comparecer; mostrarse; ocurrir; presentarse; resultar
voordoen acontecer; aparecer; comparecer; efectuarse; mostrarse; ocurrir; pasar; presentarse; resultar; suceder atarse; ponerse
voorkomen acontecer; ocurrir; suceder eliminar un inconveniente; evitar; prevenir un problema
voorvallen acontecer; efectuarse; ocurrir; pasar; suceder
zich voordoen acontecer; ocurrir; suceder anunciar; mencionar; presentar
OtherTraducciones relacionadasOther Translations
voorkomen bloquear; impedir; levantar barricadas en; obstaculizar

Sinónimos de "acontecer":


Wiktionary: acontecer

acontecer
verb
  1. plaatshebben, werkelijkheid worden

Cross Translation:
FromToVia
acontecer aankomen; arriveren; bereiken; overkomen; doorkomen; klaarspelen; slagen; slagen voor; aan de hand zijn; gebeuren; geschieden; voorkomen; voorvallen; aanbelanden; aanlanden; terechtkomen arriverparvenir à destination. — note Sans complément, on sous-entend que la destination est le lieu où se tient le locuteur.