Español

Traducciones detalladas de nombrar de español a neerlandés

nombrar:

nombrar verbo

  1. nombrar (llamar; calificar)
    noemen; benoemen; een naam geven; vernoemen
    • noemen verbo (noem, noemt, noemde, noemden, genoemd)
    • benoemen verbo (benoem, benoemt, benoemde, benoemden, benoemd)
    • een naam geven verbo (geef een naam, geeft een naam, gaf een naam, gaven een naam, een naam gegeven)
    • vernoemen verbo (vernoem, vernoemt, vernoemde, vernoemden, vernoemd)
  2. nombrar (instalar; establecer; crear; formar)
    aanstellen; benoemen; installeren
    • aanstellen verbo (stel aan, stelt aan, stelde aan, stelden aan, aangesteld)
    • benoemen verbo (benoem, benoemt, benoemde, benoemden, benoemd)
    • installeren verbo (installeer, installeert, installeerde, installeerden, geïnstalleerd)
  3. nombrar (mencionar; llamar; hacer mención; )
    vermelden; noemen; erbij zeggen
    • vermelden verbo (vermeld, vermeldt, vermeldde, vermeldden, vermeld)
    • noemen verbo (noem, noemt, noemde, noemden, genoemd)
    • erbij zeggen verbo
  4. nombrar (llamar; nombrar como; calificar; )
    benoemen; betitelen; bestempelen
    • benoemen verbo (benoem, benoemt, benoemde, benoemden, benoemd)
    • betitelen verbo (betitel, betitelt, betitelde, betitelden, betiteld)
    • bestempelen verbo (bestempel, bestempelt, bestempelde, bestempelden, bestempeld)
  5. nombrar (tener objeciones a; observar; reprender; )
    aanmerken
    • aanmerken verbo (merk aan, merkt aan, merkte aan, merkten aan, aangemerkt)
  6. nombrar (recomendar; proponer)
    aanbevelen; voordragen; aanraden; iemand recommanderen; nomineren
    • aanbevelen verbo (beveel aan, beveelt aan, beval aan, bevolen aan, aanbevolen)
    • voordragen verbo (draag voor, draagt voor, droeg voor, droegen voor, voorgedragen)
    • aanraden verbo (raad aan, raadt aan, ried aan, rieden aan, aangeraden)
    • nomineren verbo (nomineer, nomineert, nomineerde, nomineerden, genomineerd)
  7. nombrar (referir; designar)
    beroepen
    • beroepen verbo (beroep, beroept, beroepte, beroepten, beroept)
  8. nombrar (nominar; designar; contratar)
    benoemen; in functie aanstellen
  9. nombrar (considerar; considerar como)

Translation Matrix for nombrar:

NounTraducciones relacionadasOther Translations
beroepen profesiones
VerbTraducciones relacionadasOther Translations
aanbevelen nombrar; proponer; recomendar recomendar; vocear sus mercancías
aanmerken considerar; nombrar; notar; observar; proponer; reprender; señalar; tener objeciones a
aanraden nombrar; proponer; recomendar aconsejar; recomendar
aanstellen crear; establecer; formar; instalar; nombrar
benoemen calificar; calificar de; contratar; crear; designar; establecer; formar; instalar; llamar; mencionar; nombrar; nombrar como; nominar; poner el nombre de; titular
beroepen designar; nombrar; referir
bestempelen calificar; calificar de; designar; llamar; mencionar; nombrar; nombrar como; poner el nombre de; titular acreditar; observar; pegar un sello; percatarse de; precintar; ratificar; rubricar; sellar; señalar; ver
betitelen calificar; calificar de; designar; llamar; mencionar; nombrar; nombrar como; poner el nombre de; titular
een naam geven calificar; llamar; nombrar
erbij zeggen avisar; citar; hacer mención; llamar; mencionar; nombrar; notificar
iemand recommanderen nombrar; proponer; recomendar
in functie aanstellen contratar; designar; nombrar; nominar
installeren crear; establecer; formar; instalar; nombrar arreglar; colocar; colocarse; comenzar; concebir; constituir; construir; destinar; establecer; estacionar; estructurar; instalar; montar
noemen avisar; calificar; citar; hacer mención; llamar; mencionar; nombrar; notificar
nomineren nombrar; proponer; recomendar
op het oog hebben considerar; considerar como; nombrar
vermelden avisar; citar; hacer mención; llamar; mencionar; nombrar; notificar
vernoemen calificar; llamar; nombrar
voordragen nombrar; proponer; recomendar declamar; declamar versos; orar; pronunciar un discurso; recitar
ModifierTraducciones relacionadasOther Translations
beroepen apelado

Sinónimos de "nombrar":


Wiktionary: nombrar

nombrar
verb
  1. benoemen
  2. (overgankelijk) ~ tot iemand aanwijzen voor het vervullen van een bepaald ambt

Cross Translation:
FromToVia
nombrar noemen name — to give a name to
nombrar kiezen; zeggen name — to mention, specify
nombrar benoemen name — to publicly implicate
nombrar aanstellen name — to designate for a role
nombrar noemen; heten; uitmaken voor nommer — Attribuer, imposer un nom à une personne ou une chose. (Sens général).

Traducciones relacionadas de nombrar