Resumen
Español a neerlandés: más información...
- atravesar:
-
Wiktionary:
- atravesar → spietsen
- atravesar → oversteken, verdelen, overzetten, afbreken, slopen, neerhalen, kappen, vellen, neervellen, wippen, afhakken, afhouwen, afkappen, omhakken, deprimeren, neerdrukken, neerslachtig maken, terneerdrukken, delven, opduikelen, opgraven, rooien, uitgraven, winnen, uitputten, putten uit, omkappen, slachten, afslachten, fnuiken, verzwakken, bevangen, overwinnen, verslaan, zegevieren, neerkomen, doden, doodmaken, ombrengen, doodschieten, fusilleren, de moed ontnemen, ontmoedigen, afleggen, aflopen, doorgaan, gaan door, bedaren, geruststellen, kalmeren, kleinmaken, vernederen, verootmoedigen, doorkruisen, rijden door, doorlezen, overgaan, te boven gaan, overtreffen, uitblinken, uitmunten, voorbijstreven
Español
Traducciones detalladas de atravesar de español a neerlandés
atravesar:
-
atravesar (pasar; cruzar)
-
atravesar (cruzar)
-
atravesar (cruzar)
dwars oversteken-
dwars oversteken verbo (steek dwars over, steekt dwars over, stak dwars over, staken dwars over, dwars overgestoken)
-
-
atravesar (romperse; despegar; hacer carrera)
-
atravesar
-
atravesar (recorrer; pasar por; pasear por)
reizen door; doorheen reizen-
reizen door verbo
-
doorheen reizen verbo (reis doorheen, reist doorheen, reisde doorheen, reisden doorheen, doorheen gereisd)
-
-
atravesar (partir; cortar; hendir; hender; cruzar; rajar; surcar; escindir; fisionar; hendirse)
Conjugaciones de atravesar:
presente
- atraveso
- atravesas
- atravesa
- atravesamos
- atravesáis
- atravesan
imperfecto
- atravesaba
- atravesabas
- atravesaba
- atravesábamos
- atravesabais
- atravesaban
indefinido
- atravesé
- atravesaste
- atravesó
- atravesamos
- atravesasteis
- atravesaron
fut. de ind.
- atravesaré
- atravesarás
- atravesará
- atravesaremos
- atravesaréis
- atravesarán
condic.
- atravesaría
- atravesarías
- atravesaría
- atravesaríamos
- atravesaríais
- atravesarían
pres. de subj.
- que atravese
- que atraveses
- que atravese
- que atravesemos
- que atraveséis
- que atravesen
imp. de subj.
- que atravesara
- que atravesaras
- que atravesara
- que atravesáramos
- que atravesarais
- que atravesaran
miscelánea
- ¡atravesa!
- ¡atravesad!
- ¡no atraveses!
- ¡no atraveséis!
- atravesado
- atravesando
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes
-
el atravesar (cruzar)
Translation Matrix for atravesar:
Sinónimos de "atravesar":
Wiktionary: atravesar
atravesar
Cross Translation:
Cross Translation: