Resumen
Español a neerlandés: más información...
-
pastel de molde:
-
Wiktionary:
pastel de molde → gemarmerde cake, tulband
-
Wiktionary:
Español
Traducciones detalladas de pastel de molde de español a neerlandés
pastel de molde: (*Aplicando el separador de palabras y frases)
- pastel: koek; koekje; biscuit; biscuitje; kaakje; trut; troela; troel; gebakje; taartje; vetkrijt; korstgebak
- dar: geven; aangeven; afgeven; overgeven; overhandigen; aanreiken; toesteken; aanbieden; verlenen; doneren; schenken; cadeau geven; cadeau doen; verschaffen; verstrekken; ingeven; binnen gieten; iemand iets toedienen; verdelen; uitreiken; distribueren; ronddelen; draaien; wenden; meegeven; meesturen; zwenken; meezenden; toebrengen; toewijzen; toekennen; gunnen; ondervragen; uitkeren; toebedelen; verhoren; overhoren; uitvragen; uithoren; gunst verlenen; iets toekennen
- darse: spelen; optreden; performen; geven; schenken; doneren; gunnen; gunst verlenen
- dársela: verneuken
- molde: matrijs; matrix; gietmal; mal; sjabloon; gietvorm; sjablone; modelvorm; afgietsel; gietsel; afgieting; vorm; figuur; gestalte; gedaante; postuur; drukvorm; moedervorm
Wiktionary: pastel de molde
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• pastel de molde | → gemarmerde cake | ↔ Marmorkuchen — Gastronomie: ein Rührkuchen mit marmorierenem Teig |
• pastel de molde | → tulband | ↔ Napfkuchen — in einer runden Backform (Napfform) backen Kuchen |
Traducciones relacionadas de pastel de molde
Neerlandés
Traducciones detalladas de pastel de molde de neerlandés a español
pastel de molde: (*Aplicando el separador de palabras y frases)
- pas: justamente; hace poco tiempo; pisada; paso; pase; recién; recientemente; hace poco; el otro día; puerto de montaña; pasaje de montaña; poco tiempo atrás; pasaporte; tarjeta de banco; tarjeta de garantía
- tel: cuenta; numeración; segundo
- passen: convenir; corresponder; ajustar; encajar; quedar bien; venir bien; probarse; probarse una prenda de vestir; contar; numerar; pagar con cambio; pagar en suelto; pagar la cantidad exacta; salir; aparecer; resultar; brotar; abrirse; arreglárselas; ser adecuado; tener suficiente; ser claro; ser evidente; ser manifiesto; pasos; probar
- de: el; la; los; las
- mollen: romper; dañar; quebrantar; deformar; desfigurar; fracturar; refractar; abusar de