Resumen
Español a neerlandés: más información...
- aplicar:
-
Wiktionary:
- aplicar → aanwenden, toepassen
- aplicar → toepassen, gelden, aanbrengen, uitoefenen, smeren, uitsmeren, aanwenden, benutten, gebruiken, aandoen, aantrekken, opleggen, opbrengen, leggen, steken, plaatsen, stellen, stoppen, zetten, doen, doorvoeren, in toepassing brengen, aanzetten, voordoen, beoefenen, betrachten, in de praktijk brengen
Español
Traducciones detalladas de aplicar de español a neerlandés
aplicar:
-
aplicar (utilizar; poner; hacer uso de; tomar en uso; jugarse; invertir; apostar; administrar; insertar)
-
aplicar (untar; lubricar; fregar; frotar; encerar; engrasar; ungir)
-
aplicar (utilizar; usar; emplear)
-
aplicar (utilizar; usar; hacer uso de; aprovechar; consumir; servirse de)
gebruiken; aanwenden; benutten; gebruik maken van; utiliseren-
gebruik maken van verbo (maak gebruik van, maakt gebruik van, maakte gebruik van, maakten gebruik van, gebruik gemaakt van)
-
aplicar (utilizar; usar; aprovechar; poner; tomar; comenzar; consumir; emplear; gastar; iniciar; apostar; ejercer)
gebruiken; toepassen; gebruik maken van; benutten; aanwenden-
gebruik maken van verbo (maak gebruik van, maakt gebruik van, maakte gebruik van, maakten gebruik van, gebruik gemaakt van)
-
aplicar (poner; encajar; colocar; meter; depositar)
-
aplicar (poner; meter; situar; encajar; engarzar; depositar)
-
aplicar (frotar; fregar; encerar; engrasar; lubricar)
-
aplicar
Conjugaciones de aplicar:
presente
- aplico
- aplicas
- aplica
- aplicamos
- aplicáis
- aplican
imperfecto
- aplicaba
- aplicabas
- aplicaba
- aplicábamos
- aplicabais
- aplicaban
indefinido
- apliqué
- aplicaste
- aplicó
- aplicamos
- aplicasteis
- aplicaron
fut. de ind.
- aplicaré
- aplicarás
- aplicará
- aplicaremos
- aplicaréis
- aplicarán
condic.
- aplicaría
- aplicarías
- aplicaría
- aplicaríamos
- aplicaríais
- aplicarían
pres. de subj.
- que aplique
- que apliques
- que aplique
- que apliquemos
- que apliquéis
- que apliquen
imp. de subj.
- que aplicara
- que aplicaras
- que aplicara
- que aplicáramos
- que aplicarais
- que aplicaran
miscelánea
- ¡aplica!
- ¡aplicad!
- ¡no apliques!
- ¡no apliquéis!
- aplicado
- aplicando
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes
Translation Matrix for aplicar:
Sinónimos de "aplicar":
Wiktionary: aplicar
aplicar
Cross Translation:
verb
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• aplicar | → toepassen | ↔ apply — to put to use for a purpose |
• aplicar | → gelden | ↔ apply — to be relevant to a specified individual |
• aplicar | → aanbrengen | ↔ brush — to apply |
• aplicar | → uitoefenen | ↔ exert — to make use of |
• aplicar | → smeren; uitsmeren | ↔ smear — to spread (a substance) |
• aplicar | → aanwenden; benutten; gebruiken; aandoen; aantrekken; opleggen; opbrengen; aanbrengen; leggen; steken; plaatsen; stellen; stoppen; zetten; doen; doorvoeren; in toepassing brengen; toepassen; aanzetten; voordoen | ↔ appliquer — mettre une chose sur une autre, soit pour qu’elle y demeure adhérente, être pour qu’elle y laisser une empreinte, soit simplement pour qu’elle y toucher. |
• aplicar | → beoefenen; betrachten; in de praktijk brengen; uitoefenen; aanwenden; doorvoeren; in toepassing brengen; toepassen | ↔ pratiquer — Traductions à trier suivant le sens. |