Resumen
Español a neerlandés: más información...
-
arrancar:
- starten; beginnen; aanvangen; van start gaan; in werking stellen; opstarten; ergens uitscheuren; opwekken; aansporen; stimuleren; aandrijven; prikkelen; opkrikken; afrukken; afscheuren; gebrek hebben; inluiden; neerhalen; neersabelen; rooien; uitscheuren; uitrukken; aftrekken; van het lijf trekken; wegrukken; afbedelen; verdringen; iemand van de plaats dringen; losrukken; lostrekken; losscheuren; losmaken; uittrekken; uithalen; lostornen; tornen; loskrijgen; nijpen; open krijgen; ontwringen; ontworstelen; zich door te worstelen bevrijden; openkrijgen; onttrekken; iem. afdwingen; ontrukken
- afrukken; losrukken; afdwingen; ontwringen; aanzwengelen; aanslingeren
-
Wiktionary:
- arrancar → aanslaan, aantrappen, afscheuren, aftrekken, losrukken
- arrancar → verlaten, starten, ontrukken, wegscheuren, ontwortelen, oprapen, plukken, afplukken, tokkelen, afbreken, afrukken, vertrekken, terugnemen, terugtrekken, intrekken, terughebben, terugkrijgen, hernemen, herroepen, terughalen, ontlokken, tappen, te voorschijn trekken, uithalen, aftrekken, afnemen, afpakken, weghalen, wegnemen, afsnijden, afsteken, afhalen, rissen, ritsen, aftellen, inhouden, korten
Español
Traducciones detalladas de arrancar de español a neerlandés
arrancar:
-
arrancar (empezar; comenzar; iniciar; entrar en; emprender; ponerse en marcha; ponerse en movimiento; despegar; activarse)
-
arrancar (poner en función; iniciar; poner en marcha; prender)
in werking stellen; opstarten-
in werking stellen verbo (stel in werking, stelt in werking, stelde in werking, stelden in werking, in werking gesteld)
-
-
arrancar (desgarrar)
-
arrancar (animar; incentivar; estimular; impulsar; incitar; motivar; alentar; apuntalar)
-
arrancar (desgajar; desgarrar; separar; rasgar)
-
arrancar (echar en falta; tener en falta; echar en falta de; carecer de; acuciar; matarse trabajando; tener en falta de; tener escasez de; estar acostados en posición curva; tener escasez)
gebrek hebben-
gebrek hebben verbo (heb gebrek, hebt gebrek, heeft gebrek, had gebrek, hadden gebrek, gebrek gehad)
-
-
arrancar (inaugurar; abrir)
-
arrancar (tirar abajo; matar; asesinar; derribar; desembarcar; abatir; arriar; menoscabar; rezagarse; dejar atrás; matar a tiros; pegar un tiro; echar abajo; matar de un tiro; someter a ejecución forzosa; bajar en picado)
-
arrancar (desarraigar)
-
arrancar (rasgar)
-
arrancar
-
arrancar
-
arrancar (mangar; coger; pegar; picar; robar; pulir; hurtar; escamotear; piratear)
-
arrancar (empujar; esconder; suprimir; reprimir; suplantar)
-
arrancar (romper; separar)
-
arrancar (abrir; desanudar; hacer; extraer; desconectar; sacar; despertar; quitarse; desnudarse; limpiar a fondo; asignar; descolgar; censurar; estirar el pie; despojarse de; lograr desprender; dejar; salir; abandonar; soltar; relajar; separar; desprenderse; apartar; vaciar; deshacer; estirar; desatar; destinar; resumir; reprochar; criticar; retirarse; desabrochar; desvincular; soltarse; descoser; desentenderse; mullir; salir de; desenganchar; tirar de; lograr desanudar; estirar el brazo; lograr desabrochar; sacar el estiércol)
-
arrancar (apretar; sacar; pellizcar; picotear; acuciar; carecer de; matarse trabajando; tener en falta de; echar en falta de; tener escasez de)
-
arrancar (lograr abrir; soltar; desprenderse; lograr desabrochar)
-
arrancar (zafarse; arrebatar)
-
arrancar (lograr abrir; desprenderse; lograr desanudar; lograr desprender; lograr desabrochar)
-
arrancar (extorcionar)
Conjugaciones de arrancar:
presente
- arranco
- arrancas
- arranca
- arrancamos
- arrancáis
- arrancan
imperfecto
- arrancaba
- arrancabas
- arrancaba
- arrancábamos
- arrancabais
- arrancaban
indefinido
- arranqué
- arrancaste
- arrancó
- arrancamos
- arrancasteis
- arrancaron
fut. de ind.
- arrancaré
- arrancarás
- arrancará
- arrancaremos
- arrancaréis
- arrancarán
condic.
- arrancaría
- arrancarías
- arrancaría
- arrancaríamos
- arrancaríais
- arrancarían
pres. de subj.
- que arranque
- que arranques
- que arranque
- que arranquemos
- que arranquéis
- que arranquen
imp. de subj.
- que arrancara
- que arrancaras
- que arrancara
- que arrancáramos
- que arrancarais
- que arrancaran
miscelánea
- ¡arranca!
- ¡arrancad!
- ¡no arranques!
- ¡no arranquéis!
- arrancado
- arrancando
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes
Translation Matrix for arrancar:
Sinónimos de "arrancar":
Wiktionary: arrancar
arrancar
Cross Translation:
verb
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• arrancar | → verlaten | ↔ depart — to go away from |
• arrancar | → starten | ↔ start — to initiate operation of a vehicle or machine |
• arrancar | → ontrukken; wegscheuren; ontwortelen | ↔ arracher — détacher avec effort, ôter de force. |
• arrancar | → oprapen; plukken; afplukken; tokkelen; afbreken; afrukken; wegscheuren | ↔ cueillir — détacher des fruits, des fleurs, des légumes de leurs branches ou de leurs tiges. |
• arrancar | → starten; vertrekken | ↔ démarrer — Mettre en marche, en mouvement ou commencer. (Sens général). |
• arrancar | → terugnemen; terugtrekken; intrekken; terughebben; terugkrijgen; hernemen; herroepen; terughalen; ontlokken; tappen; te voorschijn trekken; uithalen | ↔ retirer — tirer à nouveau. |
• arrancar | → aftrekken; afnemen; afpakken; weghalen; wegnemen; afsnijden; afsteken; afhalen; rissen; ritsen; aftellen; inhouden; korten | ↔ retrancher — Traductions à vérifier et à trier |