Resumen
Español a neerlandés: más información...
-
avisar:
- informeren; op de hoogte brengen; verwittigen; waarschuwen; van iets in kennis stellen; tippen; inlichten; aandienen; vermelden; noemen; erbij zeggen; declareren; aangeven; oproepen; sommeren; ontbieden; verkondigen; mening kenbaar maken; bekendmaken; proclameren; afkondigen; aanschrijven; kennis geven; konde doen; aanzeggen
- aanschrijven; aanzeggen
-
Wiktionary:
- avisar → verwittigen, waarschuwen
- avisar → inlichten, waarschuwen, verwittigen, waarnen, voorkomen
Español
Traducciones detalladas de avisar de español a neerlandés
avisar:
-
avisar (hacer saber; decir; informar; advertir; poner en conocimiento; anunciar; informar acerca de; comunicar; poner algo en conocimiento; reportar; atemorizar; dar a conocer; reportear; alarmar; informar de; mencionar; dar informes; dar informes sobre)
informeren; op de hoogte brengen; verwittigen; waarschuwen; van iets in kennis stellen; tippen; inlichten-
op de hoogte brengen verbo
-
van iets in kennis stellen verbo (stel van iets in kennis, stelt van iets in kennis, stelde van iets in kennis, stelden van iets in kennis, van iets in kennis gesteld)
-
avisar (presentar; comunicar; mencionar; anunciar; informar de)
-
avisar (mencionar; llamar; hacer mención; nombrar; citar; notificar)
-
avisar (declarar; abandonar; imponer; anunciar)
-
avisar (hacer venir; evocar; llamar; convocar; notificar; citar a juicio; pedir; citar; requerir; anunciar; reclutar; convocar a)
-
avisar (comunicar)
-
avisar (proclamar; difundir; divulgar; promulgar; emitir; comunicar; revelar; anunciar; declarar; publicar; informar de)
-
avisar (anunciar; convocar; hacer saber; llamar; comunicar; dar a conocer; intimar; convocar a; citar a juicio)
Conjugaciones de avisar:
presente
- aviso
- avisas
- avisa
- avisamos
- avisáis
- avisan
imperfecto
- avisaba
- avisabas
- avisaba
- avisábamos
- avisabais
- avisaban
indefinido
- avisé
- avisaste
- avisó
- avisamos
- avisasteis
- avisaron
fut. de ind.
- avisaré
- avisarás
- avisará
- avisaremos
- avisaréis
- avisarán
condic.
- avisaría
- avisarías
- avisaría
- avisaríamos
- avisaríais
- avisarían
pres. de subj.
- que avise
- que avises
- que avise
- que avisemos
- que aviséis
- que avisen
imp. de subj.
- que avisara
- que avisaras
- que avisara
- que avisáramos
- que avisarais
- que avisaran
miscelánea
- ¡avisa!
- ¡avisad!
- ¡no avises!
- ¡no aviséis!
- avisado
- avisando
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes
-
el avisar (notificar)
Translation Matrix for avisar:
Sinónimos de "avisar":
Wiktionary: avisar
avisar
Cross Translation:
verb
-
~ van iemand ergens van op de hoogte brengen
-
iemand verwittigen dat er mogelijke gevaren, problemen of gevolgen zijn
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• avisar | → inlichten | ↔ apprise — to notify |
• avisar | → waarschuwen; verwittigen; waarnen | ↔ warn — to make someone aware of impending danger |
• avisar | → waarschuwen; verwittigen | ↔ avertir — informer quelqu’un de quelque chose. |
• avisar | → verwittigen | ↔ aviser — Avertir par un avis |
• avisar | → voorkomen | ↔ prévenir — (vieilli) devancer, venir avant. |