Español

Traducciones detalladas de cancelar de español a neerlandés

cancelar:

cancelar verbo

  1. cancelar (anular; revertir; deshacer; )
    annuleren; afzeggen; nietig verklaren; afbestellen; intrekken; afgelasten
    • annuleren verbo (annuleer, annuleert, annuleerde, annuleerden, geannuleerd)
    • afzeggen verbo (zeg af, zegt af, zei af, zeiden af, afgezegd)
    • nietig verklaren verbo (verklaar nietig, verklaart nietig, verklaarde nietig, verklaarden nietig, nietig verklaard)
    • afbestellen verbo (bestel af, bestelt af, bestelde af, bestelden af, afbesteld)
    • intrekken verbo (trek in, trekt in, trok in, trokken in, ingetrokken)
    • afgelasten verbo (gelast af, gelastte af, gelastten af, afgelast)
  2. cancelar (anular; suspender)
    afzeggen; afgelasten; afblazen
    • afzeggen verbo (zeg af, zegt af, zei af, zeiden af, afgezegd)
    • afgelasten verbo (gelast af, gelastte af, gelastten af, afgelast)
    • afblazen verbo (blaas af, blaast af, blies af, bliezen af, afgeblazen)
  3. cancelar (anular; disipar)
    opheffen; terugdraaien; teniet doen; nullificeren; vernietigen; ondervangen
    • opheffen verbo (hef op, heft op, hief op, hieven op, opgeheven)
    • terugdraaien verbo (draai terug, draait terug, draaide terug, draaiden terug, teruggedraaid)
    • teniet doen verbo
    • nullificeren verbo
    • vernietigen verbo (vernietig, vernietigt, vernietigde, vernietigden, vernietigd)
    • ondervangen verbo (ondervang, ondervangt, onderving, ondervingen, ondervangen)
  4. cancelar (anular)
    opheffen; teniet doen; verijdelen; nullificeren; vernietigen; ondervangen
    • opheffen verbo (hef op, heft op, hief op, hieven op, opgeheven)
    • teniet doen verbo
    • verijdelen verbo (verijdel, verijdelt, verijdelde, verijdelden, verijdeld)
    • nullificeren verbo
    • vernietigen verbo (vernietig, vernietigt, vernietigde, vernietigden, vernietigd)
    • ondervangen verbo (ondervang, ondervangt, onderving, ondervingen, ondervangen)
  5. cancelar (anular; eliminar)
    schrappen; doorhalen
    • schrappen verbo (schrap, schrapt, schrapte, schrapten, geschrapt)
    • doorhalen verbo (haal door, haalt door, haalde door, haalden door, doorgehaald)
  6. cancelar (anular; desatar; borrar; )
    te niet doen
    • te niet doen verbo (doe te niet, doet te niet, deed te niet, deden te niet, te niet gedaan)
  7. cancelar (anular; amortizar; invalidar)
    tenietdoen; delgen; vernietigen
    • tenietdoen verbo
    • delgen verbo (delg, delgt, delgde, delgden, gedelgd)
    • vernietigen verbo (vernietig, vernietigt, vernietigde, vernietigden, vernietigd)
  8. cancelar
    annuleren
    • annuleren verbo (annuleer, annuleert, annuleerde, annuleerden, geannuleerd)

Conjugaciones de cancelar:

presente
  1. cancelo
  2. cancelas
  3. cancela
  4. cancelamos
  5. canceláis
  6. cancelan
imperfecto
  1. cancelaba
  2. cancelabas
  3. cancelaba
  4. cancelábamos
  5. cancelabais
  6. cancelaban
indefinido
  1. cancelé
  2. cancelaste
  3. canceló
  4. cancelamos
  5. cancelasteis
  6. cancelaron
fut. de ind.
  1. cancelaré
  2. cancelarás
  3. cancelará
  4. cancelaremos
  5. cancelaréis
  6. cancelarán
condic.
  1. cancelaría
  2. cancelarías
  3. cancelaría
  4. cancelaríamos
  5. cancelaríais
  6. cancelarían
pres. de subj.
  1. que cancele
  2. que canceles
  3. que cancele
  4. que cancelemos
  5. que canceléis
  6. que cancelen
imp. de subj.
  1. que cancelara
  2. que cancelaras
  3. que cancelara
  4. que canceláramos
  5. que cancelarais
  6. que cancelaran
miscelánea
  1. ¡cancela!
  2. ¡cancelad!
  3. ¡no canceles!
  4. ¡no canceléis!
  5. cancelado
  6. cancelando
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

Translation Matrix for cancelar:

NounTraducciones relacionadasOther Translations
afbestellen anulación; cancelación
afzeggen anulación; cancelación; darse de baja
annuleren anulaciones; anulación; cancelación; declaración de nulidad; rescición; retractación; revocación; ruina; supresión
intrekken anular; desdecirse; revocar
opheffen abolición; anular; cancelación; cierre; desdecirse; liquidación; revocar
VerbTraducciones relacionadasOther Translations
afbestellen anular; cancelar; declarar nulo; desdar; deshacer; escamar; revertir; revocar; tachar
afblazen anular; cancelar; suspender anunciar el fin de la caza
afgelasten anular; cancelar; declarar nulo; desdar; deshacer; escamar; revertir; revocar; suspender; tachar
afzeggen anular; cancelar; declarar nulo; desdar; deshacer; escamar; revertir; revocar; suspender; tachar abandonar; dejar; dejar de; desemprender; desenganchar; desentenderse; desprenderse; desvincular; parar; quedar eliminado; retirarse; salir; salir de; soltar
annuleren anular; cancelar; declarar nulo; desdar; deshacer; escamar; revertir; revocar; tachar
delgen amortizar; anular; cancelar; invalidar
doorhalen anular; cancelar; eliminar pasar; tachado
intrekken anular; cancelar; declarar nulo; desdar; deshacer; escamar; revertir; revocar; tachar anular; derogar; desdecirse; revocar
nietig verklaren anular; cancelar; declarar nulo; desdar; deshacer; escamar; revertir; revocar; tachar
nullificeren anular; cancelar; disipar
ondervangen anular; cancelar; disipar eliminar un inconveniente; evitar; interceptar; prevenir un problema
opheffen anular; cancelar; disipar alzar; derretirse; descomponer; disociar; disolver; disolverse; elevar; interrumpir; levantar; liquidar; quebrar; rescindir; romper; separar; subir; suprimir; timar
schrappen anular; cancelar; eliminar arañar; estregar; frotar; rascar; raspar; raspar zanahorias; restregar
te niet doen amortizar; anular; borrar; cancelar; dar de baja; desabrochar; desatar; descolgar; desdar; desenganchar; deshacer; eliminar; escamar; raspar; revertir; suprimir; tachar
teniet doen anular; cancelar; disipar
tenietdoen amortizar; anular; cancelar; invalidar
terugdraaien anular; cancelar; disipar aflojar; anular; disminuir; girar en sentido contrario; moderar; reducir; revertir
verijdelen anular; cancelar desbaratar; frustrar; impedir; obstaculizar
vernietigen amortizar; anular; cancelar; disipar; invalidar aniquilar; demoler; derribar; destrozar; destruir; devastar; malograr; romper

Sinónimos de "cancelar":


Wiktionary: cancelar

cancelar
verb
  1. een besteld iets afzeggen
  2. aangeven dat men niet gaat komen
  3. iets afgelasten
  4. een lidmaatschap of abonnement opzeggen

Cross Translation:
FromToVia
cancelar annuleren cancel — invalidate, annul
cancelar onderbreken; stoppen; afbreken escape — to halt a program by pressing a combination of keys
cancelar verwerpen nix — to reject or cancel
cancelar terugtrekken; annuleren; herroepen rescind — repeal, annul, or declare void
cancelar breken; ongedaan maken etwas rückgängig machen — etwas in den vorigen Zustand versetzen
cancelar afschaffen; afgelasten; annuleren; ontbinden; tenietdoen; terugnemen; afzeggen annulerrendre nul.

Traducciones relacionadas de cancelar