Interglot - "cena" traducido de español a neerlandés

Eliminar anuncios

Resumen

Español a neerlandés: más información...

cena:
- diner; avondmaaltijd; avondeten; avondmaal; souper; feestdiner
cenar:
- eten; consumeren; gebruiken; nuttigen; opeten; verorberen; tot zich nemen; oppeuzelen; dineren; uitgebreid eten; tafelen; schaften; souperen
Wiktionary:
- cena → avondeten, avondmaal
- cena → avondmaaltijd, avondeten, eten, avondmaal, middageten, middagmaal, noenmaal, lunch
- cenar → dineren
- cenar → dineren

Español

Traducciones detalladas de cena de español a neerlandés

cena:

cena [la ~] sustantivo

la cena
het diner; de avondmaaltijd; het avondeten; het avondmaal
- diner [het ~] sustantivo
- avondmaaltijd [de ~ (m)] sustantivo
- avondeten [het ~] sustantivo
- avondmaal [het ~] sustantivo
la cena (banquete)
het souper; het feestdiner
- souper [het ~] sustantivo
- feestdiner [het ~] sustantivo

Translation Matrix for cena:

Noun	Traducciones relacionadas	Other Translations
avondeten	cena
avondmaal	cena
avondmaaltijd	cena
diner	cena	almuerzo; comida
feestdiner	banquete; cena	banquete; banquete de gala
souper	banquete; cena

Palabras relacionadas con "cena":

cenas

Wiktionary: cena

cena

noun

een maaltijd die 's avonds genuttigd wordt
- avondeten → cena
de maaltijd die men 's avonds nuttigt
- avondmaal → cena

Cross Translation:

From	To	Via
• cena	→ avondmaaltijd; avondeten; eten; avondmaal	↔ dinner — main meal of the day
• cena	→ avondeten	↔ supper — food before going to bed
• cena	→ avondeten	↔ supper — dinner at night
• cena	→ avondeten	↔ Nachtessen — süddeutsch, Schweizer Hochdeutsch: Mahlzeit, die zu Tagesende verzehrt wird
• cena	→ avondeten	↔ Abendessen — (in Teilen Nord- und Ostdeutschlands warme) Mahlzeit, die zu Tagesende verzehrt wird
• cena	→ avondeten	↔ Abendbrot — Die (überwiegend aus Brot bestehende) Mahlzeit zum Tagesende, wobei Brot als Synonym für Mahl bzw. Mahlzeit steht (siehe auch: Brotzeit)
• cena	→ middageten; middagmaal; noenmaal; lunch	↔ déjeuner — FR\|fr Repas de midi.

cena forma de cenar:

cenar verbo

cenar (consumir; comer; aprovechar)
eten
– iets als voedsel tot je nemen ¹
- eten verbo (eet, at, aten, gegeten)
  - hij eet een appel¹
consumeren; gebruiken; nuttigen; opeten; verorberen; tot zich nemen; oppeuzelen
- consumeren verbo (consumeer, consumeert, consumeerde, consumeerden, geconsumeerd)
- gebruiken verbo (gebruik, gebruikt, gebruikte, gebruikten, gebruikt)
- nuttigen verbo (nuttig, nuttigt, nuttigde, nuttigden, genuttigd)
- opeten verbo (eet op, at op, aten op, opgegeten)
- verorberen verbo (verorber, verorbert, verorberde, verorberden, verorberd)
- tot zich nemen verbo (neem mij tot zich, neemt je tot zich, neemt zich tot zich, zich, je, zich tot zich genomen)
- oppeuzelen verbo (peuzel op, peuzelt op, peuzelde op, peuzelden op, opgepeuzeld)
cenar (comer; estar a la mesa; tomar)
dineren; uitgebreid eten; tafelen
- dineren verbo (dineer, dineert, dineerde, dineerden, gedineerd)
- uitgebreid eten verbo (eet uitgebreid, at uitgebreid, aten uitgebreid, uitgereid gegeten)
- tafelen verbo (tafel, tafelt, tafelde, tafelden, getafeld)
cenar (comer; tomar; aprovechar; consumir; comerse)
eten
– iets als voedsel tot je nemen ¹
- eten verbo (eet, at, aten, gegeten)
  - hij eet een appel¹
opeten
- opeten verbo (eet op, at op, aten op, opgegeten)
cenar (comer; almorzar; devorar; mascar; morfar)
schaften
- schaften verbo (schaft, schaftte, schaftten, geschaft)
cenar
souperen
- souperen verbo (soupeer, soupeert, soupeerde, soupeerden, gesoupeerd)

Conjugaciones de cenar:

presente

ceno
cenas
cena
cenamos
cenáis
cenan

imperfecto

cenaba
cenabas
cenaba
cenábamos
cenabais
cenaban

indefinido

cené
cenaste
cenó
cenamos
cenasteis
cenaron

fut. de ind.

cenaré
cenarás
cenará
cenaremos
cenaréis
cenarán

condic.

cenaría
cenarías
cenaría
cenaríamos
cenaríais
cenarían

pres. de subj.

que cene
que cenes
que cene
que cenemos
que cenéis
que cenen

imp. de subj.

que cenara
que cenaras
que cenara
que cenáramos
que cenarais
que cenaran

miscelánea

¡cena!
¡cenad!
¡no cenes!
¡no cenéis!
cenado
cenando

1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

Translation Matrix for cenar:

Noun	Traducciones relacionadas	Other Translations
eten		alimentación; alimento; alimentos; almuerzo; comestibles; comida; nutrición; productos alimenticios; provisiones; vianda; vituallas; víveres
gebruiken		costumbre; costumbres; hábitos; usanzas; uso; usos
oppeuzelen		mordisquear
verorberen		cosumición; ingestión
Verb	Traducciones relacionadas	Other Translations
consumeren	aprovechar; cenar; comer; consumir	aprovechar; atiborrarse; comerse; consumir; devorar; tomar; usar
dineren	cenar; comer; estar a la mesa; tomar
eten	aprovechar; cenar; comer; comerse; consumir; tomar	atiborrarse; comer; comer con gusto; desincrustar; desplegar; devorar; disfrutar comiendo; mandarse un ...; morfar; picar; saborear
gebruiken	aprovechar; cenar; comer; consumir	administrar; aplicar; apostar; aprovechar; comenzar; comerse; consumir; consumir de drogas; consumir drogas; drogarse; ejercer; emplear; gastar; hacer uso de; implementar; iniciar; insertar; introducir; invertir; jugarse; poner; servirse de; tomar; tomar drogas; tomar en uso; usar; usar drogas; utilizar
nuttigen	aprovechar; cenar; comer; consumir	apresar; atiborrarse; capturar; coger; devorar; pescar
opeten	aprovechar; cenar; comer; comerse; consumir; tomar	agotar; aprovechar; atiborrarse; atracarse; carcomer; comer; comerlo todo; comerse; consumir; dar de comer a; devorar; digerir; digerirse; tomar
oppeuzelen	aprovechar; cenar; comer; consumir	comer; comer con glotonería; comerse; destrozar; devorar; embuchar; llenarse de comida; tomar combustible
schaften	almorzar; cenar; comer; devorar; mascar; morfar
souperen	cenar
tafelen	cenar; comer; estar a la mesa; tomar
tot zich nemen	aprovechar; cenar; comer; consumir	atiborrarse; devorar
uitgebreid eten	cenar; comer; estar a la mesa; tomar
verorberen	aprovechar; cenar; comer; consumir	atiborrarse; comerse; devorar

Wiktionary: cenar

cenar

verb

het diner gebruiken
- dineren → cenar