Español
Traducciones detalladas de concordar de español a neerlandés
concordar:
-
concordar (rimar)
-
concordar (coincidir con; coincidir; concertar)
overeenkomen; overeenstemmen met; overeenkomen met; kloppen met; stroken; stroken met-
overeenstemmen met verbo
-
overeenkomen met verbo
-
kloppen met verbo
-
stroken verbo
-
stroken met verbo
-
concordar (ponerse de acuerdo; acordar; convenir; asentir; estar de acuerdo; pactar; llegar a un acuerdo; dar el visto bueno)
overeenkomen; overeenstemmen; eens worden-
overeenstemmen verbo (stem overeen, stemt overeen, stemde overeen, stemden overeen, overeen gestemd)
-
concordar (corresponder con; ser justo; coincidir con; convenir con)
kloppen; overeenstemmen; juist zijn-
overeenstemmen verbo (stem overeen, stemt overeen, stemde overeen, stemden overeen, overeen gestemd)
-
concordar (corresponder; quedar bien)
samenstemmen; harmoniëren; overeenstemmen; een harmonieus geheel vormen-
overeenstemmen verbo (stem overeen, stemt overeen, stemde overeen, stemden overeen, overeen gestemd)
Conjugaciones de concordar:
presente
- concuerdo
- concuerdas
- concuerda
- concordamos
- concordáis
- concuerdan
imperfecto
- concordaba
- concordabas
- concordaba
- concordábamos
- concordabais
- concordaban
indefinido
- concordé
- concordaste
- concordó
- concordamos
- concordasteis
- concordaron
fut. de ind.
- concordaré
- concordarás
- concordará
- concordaremos
- concordaréis
- concordarán
condic.
- concordaría
- concordarías
- concordaría
- concordaríamos
- concordaríais
- concordarían
pres. de subj.
- que concuerde
- que concuerdes
- que concuerde
- que concordemos
- que concordéis
- que concuerden
imp. de subj.
- que concordara
- que concordaras
- que concordara
- que concordáramos
- que concordarais
- que concordaran
miscelánea
- ¡concuerda!
- ¡concordad!
- ¡no concuerdes!
- ¡no concordéis!
- concordado
- concordando
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes
-
el concordar (corresponder)