Español

Traducciones detalladas de decorar de español a neerlandés

decorar:

decorar verbo

  1. decorar (adornar)
    versieren; afwerken; garneren; schotels garneren; opmaken; opsmukken
    • versieren verbo (versier, versiert, versierde, versierden, versierd)
    • afwerken verbo (werk af, werkt af, werkte af, werkten af, afgewerkt)
    • garneren verbo (garneer, garneert, garneerde, garneerden, gegarneerd)
    • opmaken verbo (maak op, maakt op, maakte op, maakten op, opgemaakt)
    • opsmukken verbo (smuk op, smukt op, smukte op, smukten op, opgesmukt)
  2. decorar
    versieren; decoreren; aankleden; versieringen aanbrengen
    • versieren verbo (versier, versiert, versierde, versierden, versierd)
    • decoreren verbo (decoreer, decoreert, decoreerde, decoreerden, gedecoreerd)
    • aankleden verbo (kleed aan, kleedt aan, kleedde aan, kleedden aan, aangekleed)
  3. decorar (calzar la espuela; diferenciar; adornar; discernir; destacarse)
    decoreren; onderscheiden; ridderen; een onderscheidingsteken geven
  4. decorar (cubrir; revestir)
    bekleden; van bekleding voorzien; overtrekken; stofferen
    • bekleden verbo (bekleed, bekleedt, bekleedde, bekleedden, bekleed)
    • overtrekken verbo (overtrek, overtrekt, overtrok, overtrokken, overtrokken)
    • stofferen verbo (stoffeer, stoffeert, stoffeerde, stoffeerden, gestoffeeerd)
  5. decorar (ataviar; equipar; proveer; )
    zich uitmonsteren; optooien; zich uitdossen

Conjugaciones de decorar:

presente
  1. decoro
  2. decoras
  3. decora
  4. decoramos
  5. decoráis
  6. decoran
imperfecto
  1. decoraba
  2. decorabas
  3. decoraba
  4. decorábamos
  5. decorabais
  6. decoraban
indefinido
  1. decoré
  2. decoraste
  3. decoró
  4. decoramos
  5. decorasteis
  6. decoraron
fut. de ind.
  1. decoraré
  2. decorarás
  3. decorará
  4. decoraremos
  5. decoraréis
  6. decorarán
condic.
  1. decoraría
  2. decorarías
  3. decoraría
  4. decoraríamos
  5. decoraríais
  6. decorarían
pres. de subj.
  1. que decore
  2. que decores
  3. que decore
  4. que decoremos
  5. que decoréis
  6. que decoren
imp. de subj.
  1. que decorara
  2. que decoraras
  3. que decorara
  4. que decoráramos
  5. que decorarais
  6. que decoraran
miscelánea
  1. ¡decora!
  2. ¡decorad!
  3. ¡no decores!
  4. ¡no decoréis!
  5. decorado
  6. decorando
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

Translation Matrix for decorar:

NounTraducciones relacionadasOther Translations
aankleden vestirse
afwerken acabar; terminar
decoreren adorno; embellecimiento
opmaken redactarse
opsmukken adorno; embellecerse; embellecimiento; pintarse
overtrekken calcar; copiar
versieren adornar; adorno; amenizar; embellecimiento; engalanar; realzar
versieringen aanbrengen adorno; embellecimiento
VerbTraducciones relacionadasOther Translations
aankleden decorar ponerse; vestir; vestirse
afwerken adornar; decorar acabar; completar; dar fin a; finalizar; terminar
bekleden cubrir; decorar; revestir calcar; cubrir; cumplir con; forrar; recubrir; revestir; tapar; tapizar
decoreren adornar; calzar la espuela; decorar; destacarse; diferenciar; discernir
een onderscheidingsteken geven adornar; calzar la espuela; decorar; destacarse; diferenciar; discernir
garneren adornar; decorar
onderscheiden adornar; calzar la espuela; decorar; destacarse; diferenciar; discernir abarcar con la vista; atisbar; condecorar; contemplar; cumplir; darse cuenta de; desempeñar; destacarse; determinar; diferenciar; diferenciarse; discernir; distinguir; distinguirse; divisar; experimentar; hojear; luquear; mirar; notar; observar; percatarse de; percibir; reemplazar; señalar; sobresalir; substituir; suplir; ver; vislumbrar
opmaken adornar; decorar acabar; consumirse; derrochar; despilfarrar; gastar; gastarse todo el dinero; hacer ademán de; maquillarse; pintarse; prepararse; terminar
opsmukken adornar; decorar acicalar; adornar; aliñar; ataviar; embellecer; embellecerse; emperifollar; engalanar; maquillarse
optooien acicalar; adornar; aliñar; ataviar; decorar; embellecer; engalanar; equipar; proveer
overtrekken cubrir; decorar; revestir calcar; copiar; cubrir; cumplir con; demarcar; dibujar; forrar; recubrir; revestir; tapar; tapizar; trazar
ridderen adornar; calzar la espuela; decorar; destacarse; diferenciar; discernir
schotels garneren adornar; decorar
stofferen cubrir; decorar; revestir
van bekleding voorzien cubrir; decorar; revestir
versieren adornar; decorar
versieringen aanbrengen decorar
zich uitdossen acicalar; adornar; aliñar; ataviar; decorar; embellecer; engalanar; equipar; proveer
zich uitmonsteren acicalar; adornar; aliñar; ataviar; decorar; embellecer; engalanar; equipar; proveer
AdjectiveTraducciones relacionadasOther Translations
onderscheiden diferente; múltiple; vario; varios

Sinónimos de "decorar":


Wiktionary: decorar

decorar
verb
  1. meubileren, van toebehoor of uitbreiding voorzien
  2. methoden en technieken gebruikt om bouwwerken, meubels of andere objecten te verfraaien

Cross Translation:
FromToVia
decorar opsmukken; sieren; decoreren decorate — to furnish with decorations
decorar versieren; decoreren; opsieren; paleren verzieren — (transitiv) mit Zierrat versehen; mit schmückenden Elementen ausgestalten
decorar decoreren; sieren; opsieren; tooien; uitdossen; versieren; ridderen; onderscheiden décorerorner, parer, parler d’ornements d’architecture, de peinture, de sculpture.

Traducciones relacionadas de decorar