Español

Traducciones detalladas de dominar de español a neerlandés

dominar:

dominar verbo

  1. dominar (refrenar; reprimir; controlar)
    beheersen; bedwingen; beteugelen; matigen; bedaren; intomen
    • beheersen verbo (beheers, beheerst, beheersde, beheersden, beheerst)
    • bedwingen verbo (bedwing, bedwingt, bedwong, bedwongen, bedwongen)
    • beteugelen verbo (beteugel, beteugelt, beteugelde, beteugelden, beteugeld)
    • matigen verbo (matig, matigt, matigde, matigden, gematigd)
    • bedaren verbo (bedaar, bedaart, bedaarde, bedaarden, bedaard)
    • intomen verbo (toom in, toomt in, toomde in, toomden in, ingetoomd)
  2. dominar (ejercer el poder; imperar; reinar; prevalecer; predominar)
    overheersen; regeren; heersen; gezaghebben; macht uitoefenen
    • overheersen verbo (overheers, overheerst, overheerste, overheersten, overheerst)
    • regeren verbo (regeer, regeert, regeerde, regeerden, geregeerd)
    • heersen verbo (heers, heerst, heerste, heersten, geheerst)
    • gezaghebben verbo
    • macht uitoefenen verbo (oefen macht uit, oefent macht uit, oefende macht uit, oefenden macht uit, macht uitgeoefend)
  3. dominar (predominar)
    overheersen; domineren; de overhand hebben
    • overheersen verbo (overheers, overheerst, overheerste, overheersten, overheerst)
    • domineren verbo (domineer, domineert, domineerde, domineerden, gedomineerd)
    • de overhand hebben verbo (heb de overhand, hebt de overhand, heeft de overhand, had de overhand, hadden de overhand, de overhand gehad)
  4. dominar (domar; domesticar)
    temmen
    • temmen verbo (tem, temt, temde, temden, getemd)
  5. dominar (abarcar; incluir; acompañar; )
    toevoegen; bijvoegen; insluiten; bijsluiten
    • toevoegen verbo (voeg toe, voegt toe, voegde toe, voegden toe, toegevoegd)
    • bijvoegen verbo (voeg bij, voegt bij, voegde bij, voegden bij, bijgevoegd)
    • insluiten verbo (sluit in, sloot in, sloten in, ingesloten)
    • bijsluiten verbo
  6. dominar (refrenar; controlar)
    beheersen; intomen; beteugelen
    • beheersen verbo (beheers, beheerst, beheersde, beheersden, beheerst)
    • intomen verbo (toom in, toomt in, toomde in, toomden in, ingetoomd)
    • beteugelen verbo (beteugel, beteugelt, beteugelde, beteugelden, beteugeld)
  7. dominar (prevalecer; imperar; reinar; mandar)
    heersen; de overhand hebben
    • heersen verbo (heers, heerst, heerste, heersten, geheerst)
    • de overhand hebben verbo (heb de overhand, hebt de overhand, heeft de overhand, had de overhand, hadden de overhand, de overhand gehad)
  8. dominar (reinar; mandar)
    heersen; heerschappij voeren
  9. dominar (subyugar; mandar; imperar; reinar)
    overheersen; beheersen; machtiger zijn; onderwerpen; heersen over
  10. dominar (abarcar; incluir; contener; )
    omvatten
    • omvatten verbo (omvat, omvatte, omvatten, omvat)
  11. dominar (controlar)
  12. dominar (alcanzar más allá; elevarse sobre)
    verderreiken
    • verderreiken verbo (reik verder, reikt verder, reikte verder, reikten verder, verder gereikt)

Conjugaciones de dominar:

presente
  1. domino
  2. dominas
  3. domina
  4. dominamos
  5. domináis
  6. dominan
imperfecto
  1. dominaba
  2. dominabas
  3. dominaba
  4. dominábamos
  5. dominabais
  6. dominaban
indefinido
  1. dominé
  2. dominaste
  3. dominó
  4. dominamos
  5. dominasteis
  6. dominaron
fut. de ind.
  1. dominaré
  2. dominarás
  3. dominará
  4. dominaremos
  5. dominaréis
  6. dominarán
condic.
  1. dominaría
  2. dominarías
  3. dominaría
  4. dominaríamos
  5. dominaríais
  6. dominarían
pres. de subj.
  1. que domine
  2. que domines
  3. que domine
  4. que dominemos
  5. que dominéis
  6. que dominen
imp. de subj.
  1. que dominara
  2. que dominaras
  3. que dominara
  4. que domináramos
  5. que dominarais
  6. que dominaran
miscelánea
  1. ¡domina!
  2. ¡dominad!
  3. ¡no domines!
  4. ¡no dominéis!
  5. dominado
  6. dominando
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

Translation Matrix for dominar:

NounTraducciones relacionadasOther Translations
bijvoegen añadir; incorporar
onderwerpen asuntos; temas
regeren mando
toevoegen añadir; incorporar
VerbTraducciones relacionadasOther Translations
bedaren controlar; dominar; refrenar; reprimir acallar; ajustir; apagarse; calmar; extinguir; extinguirse; tranquilizar
bedwingen controlar; dominar; refrenar; reprimir contener; contenerse; refrenar; reprimir; tener bajo control
beheersen controlar; dominar; imperar; mandar; refrenar; reinar; reprimir; subyugar quedarse tranquilo
beteugelen controlar; dominar; refrenar; reprimir contener; contenerse; refrenar; reprimir; tener bajo control
bijsluiten abarcar; abrazar; acompañar; acorralar; adjuntar; agregar; aislar; añadir; comprimir; contener; contornear; copar; cubrir; dominar; encapsular; encerrar; englobar; envolver; incluir; limitar; restringir acceder; acompañar; adjuntar; agregar; alzar; ampliar; añadir; incluir
bijvoegen abarcar; abrazar; acompañar; acorralar; adjuntar; agregar; aislar; añadir; comprimir; contener; contornear; copar; cubrir; dominar; encapsular; encerrar; englobar; envolver; incluir; limitar; restringir acceder; acompañar; adjuntar; agregar; alzar; ampliar; añadir; incluir
de overhand hebben dominar; imperar; mandar; predominar; prevalecer; reinar
domineren dominar; predominar
gezaghebben dominar; ejercer el poder; imperar; predominar; prevalecer; reinar
heerschappij voeren dominar; mandar; reinar
heersen dominar; ejercer el poder; imperar; mandar; predominar; prevalecer; reinar extendir de una enfermedad
heersen over dominar; imperar; mandar; reinar; subyugar
insluiten abarcar; abrazar; acompañar; acorralar; adjuntar; agregar; aislar; añadir; comprimir; contener; contornear; copar; cubrir; dominar; encapsular; encerrar; englobar; envolver; incluir; limitar; restringir acorralar; cercar; ceñir; encerrar; incluir; insertar; rodear
intomen controlar; dominar; refrenar; reprimir
leerstof beheersen controlar; dominar
macht uitoefenen dominar; ejercer el poder; imperar; predominar; prevalecer; reinar
machtiger zijn dominar; imperar; mandar; reinar; subyugar
matigen controlar; dominar; refrenar; reprimir aflojar; ahorrar; calmar; calmarse; economizar; gastar menos; moderar; reducir los gastos; templar; terraplenar; tranquilizarse
omvatten abarcar; acorralar; ceñir; comprender; comprimir; contener; contornear; cubrir; dominar; encapsular; encerrar; englobar; envolver; incluir
onder de knie hebben controlar; dominar
onderwerpen dominar; imperar; mandar; reinar; subyugar someter; subyugar; supeditar; vencer
overheersen dominar; ejercer el poder; imperar; mandar; predominar; prevalecer; reinar; subyugar
regeren dominar; ejercer el poder; imperar; predominar; prevalecer; reinar
temmen domar; domesticar; dominar
toevoegen abarcar; abrazar; acompañar; acorralar; adjuntar; agregar; aislar; añadir; comprimir; contener; contornear; copar; cubrir; dominar; encapsular; encerrar; englobar; envolver; incluir; limitar; restringir acceder; acompañar; adjuntar; agregar; alzar; ampliar; anexar; apostar; añadir; completar; contar; contar también; incluir; insertar; sumar; suplir el déficit
verderreiken alcanzar más allá; dominar; elevarse sobre

Sinónimos de "dominar":


Wiktionary: dominar

dominar
verb
  1. meester zijn, het gezag uitoefenen
  2. het meest nadrukkelijk op de voorgrond treden

Cross Translation:
FromToVia
dominar aankunnen; iets de baas worden dingfestnur im adverbialen Gebrauch von: etwas dingfest machen: eine Sache in den Griff bekommen, unter Kontrolle bringen, zum Ziel führen
dominar tronen; zetelen thronen — (intransitiv) auf einem Thron sitzen, als Monarch regieren
dominar domineren; overheersen; uitschitteren; overtreffen; te boven gaan; uitblinken; uitmunten; voorbijstreven dominercommander souverainement, avoir une puissance absolue.

Traducciones relacionadas de dominar