Español

Traducciones detalladas de excitar de español a neerlandés

excitar:

excitar verbo

  1. excitar (incitar; estimular)
    opwinden; opwekken; prikkelen; stimuleren
    • opwinden verbo (wind op, windt op, wond op, wonden op, opgewonden)
    • opwekken verbo (wek op, wekt op, wekte op, wekten op, opgewekt)
    • prikkelen verbo (prikkel, prikkelt, prikkelde, prikkelden, geprikkeld)
    • stimuleren verbo (stimuleer, stimuleert, stimuleerde, stimuleerden, gestimuleerd)
  2. excitar (instigar; estimular; provocar; )
    aanzetten tot; provoceren; instigeren
    • provoceren verbo (provoceer, provoceert, provoceerde, provoceerden, geprovoceerd)
    • instigeren verbo (instigeer, instigeert, instigeerde, instigeerden, geïnstigeerd)
  3. excitar (animar; inspirar; dar viveza a; entusiasmar)
    opwekken; tot leven wekken; activeren; reanimeren; verlevendigen; opleven
    • opwekken verbo (wek op, wekt op, wekte op, wekten op, opgewekt)
    • tot leven wekken verbo (wek tot leven, wekt tot leven, wekte tot leven, wekten tot leven, tot leven gewekt)
    • activeren verbo (activeer, activeert, activeerde, activeerden, geactiveerd)
    • reanimeren verbo
    • verlevendigen verbo (verlevendig, verlevendigt, verlevendigde, verlevendigden, verlevendigd)
    • opleven verbo (leef op, leeft op, leefde op, leefden op, opgeleefd)
  4. excitar (provocar; suscitar; soliviantar; desafiar)
    ontlokken
    • ontlokken verbo (ontlok, ontlokt, ontlokte, ontlokten, ontlokt)
  5. excitar (incitar; encender; atizar; )
    aanzetten; opfokken; opruien; poken; ophitsen; opstoken; opjutten; aanwakkeren; aanstoken
    • aanzetten verbo (zet aan, zette aan, zetten aan, aangezet)
    • opfokken verbo (fok op, fokt op, fokte op, fokten op, opgefokt)
    • opruien verbo (rui op, ruit op, ruide op, ruiden op, opgeruid)
    • poken verbo
    • ophitsen verbo (hits op, hitst op, hitste op, hitsten op, opgehitst)
    • opstoken verbo (stook op, stookt op, stookte op, stookten op, opgestookt)
    • opjutten verbo (jut op, jutte op, jutten op, opgejut)
    • aanwakkeren verbo (wakker aan, wakkert aan, wakkerde aan, wakkerden aan, aangewakkerd)
    • aanstoken verbo (stook aan, stookt aan, stookte aan, stookten aan, aangestookt)
  6. excitar (dar viveza a; avivar; entusiasmar; provocar; animar)
    aanmoedigen; activeren; opwekken; oppeppen; stimuleren; bezielen
    • aanmoedigen verbo (moedig aan, moedigt aan, moedigde aan, moedigden aan, aangemoedigd)
    • activeren verbo (activeer, activeert, activeerde, activeerden, geactiveerd)
    • opwekken verbo (wek op, wekt op, wekte op, wekten op, opgewekt)
    • oppeppen verbo (pep op, pept op, pepte op, pepten op, opgepept)
    • stimuleren verbo (stimuleer, stimuleert, stimuleerde, stimuleerden, gestimuleerd)
    • bezielen verbo (beziel, bezielt, bezielde, bezielden, bezield)
  7. excitar (alterar; tocar; fomentar; )
    aanstippen; aanroeren; even aanraken
    • aanstippen verbo (stip aan, stipt aan, stipte aan, stipten aan, aangestipt)
    • aanroeren verbo (roer aan, roert aan, roerde aan, roerden aan, aangeroerd)
    • even aanraken verbo (raak even aan, raakt even aan, raakte even aan, raakten even aan, even aangeraakt)
  8. excitar (calentar)
    opvrijen
    • opvrijen verbo (vrij op, vrijt op, vree op, vreën op, opgevreën)
  9. excitar (empujar; espolear; impulsar; )
    aanzetten; opzwepen; sterk prikkelen
  10. excitar (estimular; animar; incentivar; )
    stimuleren; aanzetten; aansporen; animeren
    • stimuleren verbo (stimuleer, stimuleert, stimuleerde, stimuleerden, gestimuleerd)
    • aanzetten verbo (zet aan, zette aan, zetten aan, aangezet)
    • aansporen verbo (spoor aan, spoort aan, spoorde aan, spoorden aan, aangespoord)
    • animeren verbo (animeer, animeert, animeerde, animeerden, geanimeerd)

Conjugaciones de excitar:

presente
  1. excito
  2. excitas
  3. excita
  4. excitamos
  5. excitáis
  6. excitan
imperfecto
  1. excitaba
  2. excitabas
  3. excitaba
  4. excitábamos
  5. excitabais
  6. excitaban
indefinido
  1. excité
  2. excitaste
  3. excitó
  4. excitamos
  5. excitasteis
  6. excitaron
fut. de ind.
  1. excitaré
  2. excitarás
  3. excitará
  4. excitaremos
  5. excitaréis
  6. excitarán
condic.
  1. excitaría
  2. excitarías
  3. excitaría
  4. excitaríamos
  5. excitaríais
  6. excitarían
pres. de subj.
  1. que excite
  2. que excites
  3. que excite
  4. que excitemos
  5. que excitéis
  6. que exciten
imp. de subj.
  1. que excitara
  2. que excitaras
  3. que excitara
  4. que excitáramos
  5. que excitarais
  6. que excitaran
miscelánea
  1. ¡excita!
  2. ¡excitad!
  3. ¡no excites!
  4. ¡no excitéis!
  5. excitado
  6. excitando
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

Translation Matrix for excitar:

NounTraducciones relacionadasOther Translations
aanmoedigen a instancias de; animar; animar a; estimular; impulsar; incitar a
aansporen a instancias de; activación; aliento; animación; animar; animar a; envalentonamiento; estimulación; estimular; estímulo; impulsar; incitación; incitar a
aanstoken incitación; instigación
aanzetten a instancias de; animar; animar a; estimular; impulsar; incitar a
instigeren estimular; instigar
ophitsen incitación; instigación
opstoken incitación; instigación
opwekken estimular; instigar
poken atizadores
provoceren engendrar; provocar
stimuleren a instancias de; animar; animar a; estimular; fomentar; impulsar; incitar a; promoción; stimular
VerbTraducciones relacionadasOther Translations
aanmoedigen animar; avivar; dar viveza a; entusiasmar; excitar; provocar aclamar; alentar; animar; aplaudir; apoyar; avivar; encender; engendrar; entornar; entusiasmar; envalentonar; estimular; facilitar; incentivar; incitar; instigar; motivar; provocar
aanroeren alterar; cobrar; desordenar; excitar; fomentar; interrumpir; mencionar de paso; perturbar; rozar; rozar apenas; tocar; tocar apenas; tocar un momento; tocar un poco; trastornar
aansporen animar; avivar; espolear; estimular; excitar; incentivar; incitar; instigar; motivar aguijonear; alentar; animar; apoyar; apresurar; apuntalar; arrancar; avivar; calzar; empujar; engendrar; estimular; hacer subir; hurgar; impulsar; impulsar a; incentivar; incitar; incitar a; instigar; motivar; pegarse; promocionar; provocar; soportar; sostener; sujetar; suscitar
aanstippen alterar; cobrar; desordenar; excitar; fomentar; interrumpir; mencionar de paso; perturbar; rozar; rozar apenas; tocar; tocar apenas; tocar un momento; tocar un poco; trastornar mencionar de paso; ponerle visto a
aanstoken animar; apresurar; atizar; avivar; encender; estimular; excitar; impulsar a; incitar; incitar a; instigar; poner en pie; sembrar discordia acuciar; amotinar; apresurar; atizar; avivar; azuzar; enredar; incitar; instigar; quemar
aanwakkeren animar; apresurar; atizar; avivar; encender; estimular; excitar; impulsar a; incitar; incitar a; instigar; poner en pie; sembrar discordia acuciar; amotinar; animar; apresurar; atizar; avivar; azuzar; encandilar; enredar; estimular; incitar; instigar; provocar; quemar
aanzetten acelerar; aguijonear; animar; apresurar; arriar; atizar; avivar; empujar; encender; espolear; estimular; exasperar; excitar; impulsar; impulsar a; incentivar; incitar; incitar a; instigar; motivar; poner en pie; sembrar discordia acentuar; afilar; conectar; engordar; entornar; incitar; poner en marcha
aanzetten tot animar; avivar; caldear; desafiar; encender; engendrar; espolear; estimular; excitar; incentivar; incitar; incitar a; instigar; motivar; provocar; resucitar; suscitar
activeren animar; avivar; dar viveza a; entusiasmar; excitar; inspirar; provocar activar; desencadenar
animeren animar; avivar; espolear; estimular; excitar; incentivar; incitar; instigar; motivar
bezielen animar; avivar; dar viveza a; entusiasmar; excitar; provocar alentar; animar; avivar; entusiasmar; envalentonar; estimular; inspirar
even aanraken alterar; cobrar; desordenar; excitar; fomentar; interrumpir; mencionar de paso; perturbar; rozar; rozar apenas; tocar; tocar apenas; tocar un momento; tocar un poco; trastornar
instigeren animar; avivar; caldear; desafiar; encender; engendrar; espolear; estimular; excitar; incentivar; incitar; incitar a; instigar; motivar; provocar; resucitar; suscitar
ontlokken desafiar; excitar; provocar; soliviantar; suscitar
opfokken animar; apresurar; atizar; avivar; encender; estimular; excitar; impulsar a; incitar; incitar a; instigar; poner en pie; sembrar discordia parir
ophitsen animar; apresurar; atizar; avivar; encender; estimular; excitar; impulsar a; incitar; incitar a; instigar; poner en pie; sembrar discordia afrontar; animar; apresurar; atormentar; causar; cazar; chancear; correr; dar motivo para; desafiar; encrespar; escarabajear; estimular; hostigar; importunar; impulsar; incitar; instigar; jorobar; picar; pinchar; provocar; rabiar; soliviantar; suscitar
opjutten animar; apresurar; atizar; avivar; encender; estimular; excitar; impulsar a; incitar; incitar a; instigar; poner en pie; sembrar discordia agobiar; aguijonear; animar; apoyar; apresurar; apurar; avivar; calzar; empujar; engendrar; estimular; hacer subir; hurgar; impulsar a; incentivar; incitar; incitar a; instigar; motivar; pegarse; promocionar; provocar; soportar; sostener; sujetar; suscitar
opleven animar; dar viveza a; entusiasmar; excitar; inspirar resurgir; revivir
oppeppen animar; avivar; dar viveza a; entusiasmar; excitar; provocar
opruien animar; apresurar; atizar; avivar; encender; estimular; excitar; impulsar a; incitar; incitar a; instigar; poner en pie; sembrar discordia
opstoken animar; apresurar; atizar; avivar; encender; estimular; excitar; impulsar a; incitar; incitar a; instigar; poner en pie; sembrar discordia acuciar; agitar; amotinar; apresurar; atizar; avivar; azuzar; enredar; incitar; instigar; quemar
opvrijen calentar; excitar
opwekken animar; avivar; dar viveza a; entusiasmar; estimular; excitar; incitar; inspirar; provocar alentar; animar; apuntalar; arrancar; estimular; impulsar; incentivar; incitar; motivar
opwinden estimular; excitar; incitar enrollar; rebobinar
opzwepen acelerar; aguijonear; arriar; empujar; espolear; exasperar; excitar; impulsar
poken animar; apresurar; atizar; avivar; encender; estimular; excitar; impulsar a; incitar; incitar a; instigar; poner en pie; sembrar discordia acuciar; amotinar; apresurar; atizar; avivar; azuzar; enredar; incitar; instigar; quemar
prikkelen estimular; excitar; incitar alentar; animar; apoyar; apuntalar; arrancar; encender; engendrar; entornar; estimular; impulsar; incentivar; incitar; motivar
provoceren animar; avivar; caldear; desafiar; encender; engendrar; espolear; estimular; excitar; incentivar; incitar; incitar a; instigar; motivar; provocar; resucitar; suscitar afrontar; animar; atormentar; causar; chancear; dar motivo para; desafiar; encrespar; escarabajear; estimular; hostigar; importunar; incitar; instigar; jorobar; picar; pinchar; provocar; soliviantar; suscitar
reanimeren animar; dar viveza a; entusiasmar; excitar; inspirar
sterk prikkelen acelerar; aguijonear; arriar; empujar; espolear; exasperar; excitar; impulsar
stimuleren animar; avivar; dar viveza a; entusiasmar; espolear; estimular; excitar; incentivar; incitar; instigar; motivar; provocar aclamar; alentar; animar; aplaudir; apoyar; apuntalar; arrancar; encender; engendrar; entornar; envalentonar; estimular; impulsar; incentivar; incitar; instigar; motivar; provocar
tot leven wekken animar; dar viveza a; entusiasmar; excitar; inspirar
verlevendigen animar; dar viveza a; entusiasmar; excitar; inspirar amenizar; arreglarse un poco; darse un refrescón; enfriar; enfriarse; refrescar; refrigerar; sanar

Sinónimos de "excitar":


Wiktionary: excitar

excitar
verb
  1. aansporen, manen
  2. aansporen
  3. in staat van agitatie brengen
  4. aanwakkeren

Cross Translation:
FromToVia
excitar opwinden arouse — to sexually stimulate
excitar opwinden; heet worden heat — to arouse, to excite (sexually)
excitar opstoken stir up — to cause (trouble etc)
excitar opwinden thrill — suddenly excite someone, or to give someone great pleasure; to electrify
excitar in vervoering brengen exalterélever très haut par des louanges.
excitar aanwakkeren; opwinden; prikkelen; verhitten; werken op exciter — Engager, porter à.
excitar kwaad maken; op stang jagen; vertoornen; opzetten; rechtop zetten; aanwakkeren; opwinden; prikkelen; verhitten; werken op hérisserdresser ses cheveux, ses poils, ses plumes, en parlant de l’homme et des animaux.