Español

Traducciones detalladas de sofocar de español a neerlandés

sofocar:

sofocar verbo

  1. sofocar (asfixiar; ahogar; guisar; estofar)
    verstikken
    • verstikken verbo (verstik, verstikt, verstikte, verstikten, verstikt)
  2. sofocar (romper una relación de pareja; divorciarse)
    uitmaken; uit elkaar gaan
    • uitmaken verbo (maak uit, maakt uit, maakte uit, maakten uit, uitgemaakt)
    • uit elkaar gaan verbo (ga uit elkaar, gaat uit elkaar, ging uit elkaar, gingen uit elkaar, uit elkaar gegaan)
  3. sofocar (achicar; reprimir)
    onderdrukken; de kop indrukken
    • onderdrukken verbo (onderdruk, onderdrukt, onderdrukte, onderdrukten, onderdrukt)
    • de kop indrukken verbo (druk de kop in, drukt de kop in, drukte de kop in, drukten de kop in, de kop ingedrukt)
  4. sofocar (guisar; asfixiar; estofar)
    smoren; iem. verstikken

Conjugaciones de sofocar:

presente
  1. sofoco
  2. sofocas
  3. sofoca
  4. sofocamos
  5. sofocáis
  6. sofocan
imperfecto
  1. sofocaba
  2. sofocabas
  3. sofocaba
  4. sofocábamos
  5. sofocabais
  6. sofocaban
indefinido
  1. sofoqué
  2. sofocaste
  3. sofocó
  4. sofocamos
  5. sofocasteis
  6. sofocaron
fut. de ind.
  1. sofocaré
  2. sofocarás
  3. sofocará
  4. sofocaremos
  5. sofocaréis
  6. sofocarán
condic.
  1. sofocaría
  2. sofocarías
  3. sofocaría
  4. sofocaríamos
  5. sofocaríais
  6. sofocarían
pres. de subj.
  1. que sofoque
  2. que sofoques
  3. que sofoque
  4. que sofoquemos
  5. que sofoquéis
  6. que sofoquen
imp. de subj.
  1. que sofocara
  2. que sofocaras
  3. que sofocara
  4. que sofocáramos
  5. que sofocarais
  6. que sofocaran
miscelánea
  1. ¡sofoca!
  2. ¡sofocad!
  3. ¡no sofoques!
  4. ¡no sofoquéis!
  5. sofocado
  6. sofocando
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

Translation Matrix for sofocar:

VerbTraducciones relacionadasOther Translations
de kop indrukken achicar; reprimir; sofocar
iem. verstikken asfixiar; estofar; guisar; sofocar
onderdrukken achicar; reprimir; sofocar tener bajo control
smoren asfixiar; estofar; guisar; sofocar ahogar; apagar; apagarse; balar; borbotear; brotar; dar balidos; estofar; extinguir; extinguirse; gruñir; guisar; zumbar
uit elkaar gaan divorciarse; romper una relación de pareja; sofocar desarticularse; despedirse; separar; separarse
uitmaken divorciarse; romper una relación de pareja; sofocar desconectar; desenchufar
verstikken ahogar; asfixiar; estofar; guisar; sofocar

Sinónimos de "sofocar":


Wiktionary: sofocar

sofocar
verb
  1. een wens, verlangen, uiting of ontwikkeling eventueel met geweld tegengaan
  2. doen stikken

Cross Translation:
FromToVia
sofocar verstikken choke — be unable to breathe because of obstruction of the windpipe
sofocar stikken smother — to suffocate
sofocar onderdrukken stifle — to repress, keep in or hold back
sofocar neerslaan; onderdrukken; smoren; verkroppen; verstikken suffoquerétouffer, faire perdre la respiration ou rendre la respiration difficile; il se dit ordinairement du manque de respiration qui arriver par quelque cause intérieure ou par l’effet de quelque vapeur nuisible.
sofocar neerslaan; onderdrukken; smoren; verkroppen; verstikken étouffer — Faire mourir en arrêter la respiration.