Inicio ->Diccionarios ->francés/neerlandés ->Buscar: rend

Resultados de rend en francés y neerlandés

Resumen
Francés a neerlandés:   más información...
  1. rendre:
  2. Wiktionary:

Francés

Traducciones detalladas de rend de francés a neerlandés

rendre:

rendre verbo (rends, rend, rendons, rendez, )

  1. rendre (renvoyer; retourner; ramener; )
    retourneren; teruggeven; terugzenden; terugbrengen
    • retourneren verbo (retourneer, retourneert, retourneerde, retourneerden, geretourneerd)
    • teruggeven verbo (geef terug, geeft terug, gaf terug, gaven terug, teruggegeven)
    • terugzenden verbo (zend terug, zendt terug, zond terug, zonden terug, teruggezonden)
    • terugbrengen verbo (breng terug, brengt terug, bracht terug, brachten terug, teruggebracht)
  2. rendre (tendre quelque chose à quelqu'un; donner; remettre; )
    geven; overgeven; overhandigen; aanreiken; aangeven; afgeven; toesteken
    • geven verbo (geef, geeft, gaf, gaven, gegeven)
    • overgeven verbo (geef over, geeft over, gaf over, gaven over, overgegeven)
    • overhandigen verbo (overhandig, overhandigt, overhandigde, overhandigden, overhandigd)
    • aanreiken verbo (reik aan, reikt aan, reikte aan, reikten aan, aangereikt)
    • aangeven verbo (geef aan, geeft aan, gaf aan, gaven aan, aangegeven)
    • afgeven verbo (geef af, geeft af, gaf af, gaven af, afgegeven)
    • toesteken verbo (steek toe, steekt toe, stak toe, staken toe, toegestoken)
  3. rendre (remettre)
    inleveren; afgeven; overhandigen
    • inleveren verbo (lever in, levert in, leverde in, leverden in, ingeleverd)
    • afgeven verbo (geef af, geeft af, gaf af, gaven af, afgegeven)
    • overhandigen verbo (overhandig, overhandigt, overhandigde, overhandigden, overhandigd)
  4. rendre (rapporter; ramener; retourner; remettre)
    terugbezorgen
    • terugbezorgen verbo (bezorg terug, bezorgt terug, bezorgde terug, bezorgden terug, terugbezorgd)
  5. rendre (refléter; exprimer; reproduire; interpréter; traduire)
    beschrijven; weergeven
    • beschrijven verbo (beschrijf, beschrijft, beschreef, beschrijfden, beschreven)
    • weergeven verbo (geef weer, geeft weer, gaf weer, gaven weer, weergegeven)
  6. rendre (traduire; interpréter; exprimer; )
    translateren; overbrengen; vertalen; vertolken
    • translateren verbo
    • overbrengen verbo (breng over, brengt over, bracht over, brachten over, overgebracht)
    • vertalen verbo (vertaal, vertaalt, vertaalde, vertaalden, vertaald)
    • vertolken verbo (vertolk, vertolkt, vertolkte, vertolkten, vertolkt)
  7. rendre (dégueuler; vomir; cracher)
    vomeren; kotsen; overgeven; spugen; uitbraken; braken
    • vomeren verbo (vomeer, vomeert, vomeerde, vomeerden, gevomeerd)
    • kotsen verbo (kots, kotst, kotste, kotsten, gekotst)
    • overgeven verbo (geef over, geeft over, gaf over, gaven over, overgegeven)
    • spugen verbo (spuug, spuugt, spuugde, spuugden, gespuugd)
    • uitbraken verbo (braak uit, braakt uit, braakte uit, braakten uit, uitgebraakt)
    • braken verbo (braak, braakt, braakde, braakden, gebraakt)
  8. rendre (dégueuler; vomir; cracher)
    overgeven; kotsen; spugen; spuwen; braken; uitbraken
    • overgeven verbo (geef over, geeft over, gaf over, gaven over, overgegeven)
    • kotsen verbo (kots, kotst, kotste, kotsten, gekotst)
    • spugen verbo (spuug, spuugt, spuugde, spuugden, gespuugd)
    • spuwen verbo (spuw, spuwt, spuwde, spuwden, gespuwd)
    • braken verbo (braak, braakt, braakde, braakden, gebraakt)
    • uitbraken verbo (braak uit, braakt uit, braakte uit, braakten uit, uitgebraakt)
  9. rendre (remettre en mains; remettre)
    overleveren
    • overleveren verbo (overlever, overlevert, overleverde, overleverden, overgeleverd)
  10. rendre (lâcher)
    eraf gaan
    • eraf gaan verbo (ga eraf, gaat eraf, ging eraf, gingen eraf, eraf gegaan)

Conjugaciones de rendre:

Présent
  1. rends
  2. rends
  3. rend
  4. rendons
  5. rendez
  6. rendent
imparfait
  1. rendais
  2. rendais
  3. rendait
  4. rendions
  5. rendiez
  6. rendaient
passé simple
  1. rendis
  2. rendis
  3. rendit
  4. rendîmes
  5. rendîtes
  6. rendirent
futur simple
  1. rendrai
  2. rendras
  3. rendra
  4. rendrons
  5. rendrez
  6. rendront
subjonctif présent
  1. que je rende
  2. que tu rendes
  3. qu'il rende
  4. que nous rendions
  5. que vous rendiez
  6. qu'ils rendent
conditionnel présent
  1. rendrais
  2. rendrais
  3. rendrait
  4. rendrions
  5. rendriez
  6. rendraient
passé composé
  1. ai rendu
  2. as rendu
  3. a rendu
  4. avons rendu
  5. avez rendu
  6. ont rendu
divers
  1. rends!
  2. rendez!
  3. rendons!
  5. rendu
  6. rendant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles

Translation Matrix for rendre:

NounTraducciones relacionadasOther Translations
aangeven attestation; déclaration; dénonciation; déposition; présentation
afgeven délivrance; livraison
braken vomissement
kotsen vomissement
overbrengen dénonciation; rapportage
overgeven abandon du combat; armistice; reddition; vomissement
spugen vomissement
spuwen crachement; vomissement
VerbTraducciones relacionadasOther Translations
aangeven donner; déléguer; déposer; faire circuler; livrer; offrir; passer quelque chose à quelqu'un; porter; présenter; remettre; rendre; tendre quelque chose à quelqu'un; transmettre donner; déclarer; dénoncer; dénoncer quelqu'un; désigner; faire inscrire; indiquer quelquechose; montrer; passer; remettre; signaler; tendre; trahir; étendre
aanreiken donner; déléguer; déposer; faire circuler; livrer; offrir; passer quelque chose à quelqu'un; porter; présenter; remettre; rendre; tendre quelque chose à quelqu'un; transmettre donner; offrir; passer; remettre; remettre aux mains; tendre; étendre
afgeven donner; déléguer; déposer; faire circuler; livrer; offrir; passer quelque chose à quelqu'un; porter; présenter; remettre; rendre; tendre quelque chose à quelqu'un; transmettre admettre; distribuer à domicile; déteindre; livrer à domicile; porter à domicile; remettre; salir; soiller; tacher
beschrijven exprimer; interpréter; refléter; rendre; reproduire; traduire apprendre; caractériser; croquer; dire; décrire; définir; dépeindre; esquisser; expliquer; faire le compte rendu de; interpréter; raconter; ébaucher; écrire
braken cracher; dégueuler; rendre; vomir
eraf gaan lâcher; rendre
geven donner; déléguer; déposer; faire circuler; livrer; offrir; passer quelque chose à quelqu'un; porter; présenter; remettre; rendre; tendre quelque chose à quelqu'un; transmettre accorder; administrer; appliquer; avantager; distribuer; donner; donner un médicament; faire avaler; faire consommer; faire prendre; faire présent de; faire un don; favoriser; fournir; gratifier; livrer; offrir; passer; privilégier; procurer; remettre; remettre aux mains; tendre; verser; étendre
inleveren remettre; rendre admettre; remettre
kotsen cracher; dégueuler; rendre; vomir
overbrengen exprimer; interpréter; refléter; rendre; reproduire; restituer; traduire communiquer; transférer
overgeven cracher; donner; dégueuler; déléguer; déposer; faire circuler; livrer; offrir; passer quelque chose à quelqu'un; porter; présenter; remettre; rendre; tendre quelque chose à quelqu'un; transmettre; vomir accorder; capituler; concéder; céder; déposer; laisser; rendre les armes; renoncer; s'avouer vaincu; se livrer; se rendre
overhandigen donner; déléguer; déposer; faire circuler; livrer; offrir; passer quelque chose à quelqu'un; porter; présenter; remettre; rendre; tendre quelque chose à quelqu'un; transmettre admettre; apporter; distribuer à domicile; délivrer; fournir; livrer; livrer à domicile; porter à domicile; procurer; remettre
overleveren remettre; remettre en mains; rendre
retourneren annuler; ramener; remettre; rendre; renvoyer; restituer; retourner faire demi-tour; rentrer; retourner; revenir; se retourner
spugen cracher; dégueuler; rendre; vomir cracher
spuwen cracher; dégueuler; rendre; vomir cracher
terugbezorgen ramener; rapporter; remettre; rendre; retourner
terugbrengen annuler; ramener; remettre; rendre; renvoyer; restituer; retourner
teruggeven annuler; ramener; remettre; rendre; renvoyer; restituer; retourner
terugzenden annuler; ramener; remettre; rendre; renvoyer; restituer; retourner
toesteken donner; déléguer; déposer; faire circuler; livrer; offrir; passer quelque chose à quelqu'un; porter; présenter; remettre; rendre; tendre quelque chose à quelqu'un; transmettre buter vers; heurter vers; pousser vers
translateren exprimer; interpréter; refléter; rendre; reproduire; restituer; traduire interpréter; traduire
uitbraken cracher; dégueuler; rendre; vomir
vertalen exprimer; interpréter; refléter; rendre; reproduire; restituer; traduire faire une traduction; interpréter; traduire
vertolken exprimer; interpréter; refléter; rendre; reproduire; restituer; traduire avancer; communiquer; dire; donner tournure à; exprimer; faire un discours; faire une traduction; formuler; imiter; interpréter; manifester; parler; personnifier; proférer; prononcer; raconter; représenter; s'exprimer; se manifester; se traduire; traduire
vomeren cracher; dégueuler; rendre; vomir
weergeven exprimer; interpréter; refléter; rendre; reproduire; traduire afficher; restituer

Sinónimos de "rendre":


Wiktionary: rendre

rendre
verb
  1. remettre une chose entre les mains de celui à qui elle appartenir, de quelque manière qu’on l’avoir.
rendre
verb
  1. genuttigd voedselwaar ongewild door de mond naar buiten brengen
  2. intr|nld (winst) opleveren
Cross Translation:
FromToVia
• rendre → maken; drijven ↔ drive — cause to become
• rendre → maken ↔ make — to cause to be
• rendre → veroorzaken ↔ render — To cause to become
• rendre → teruggeven ↔ return — to give something back to its original holder or owner
• rendre → overgeven; braken; kotsen ↔ vomit — to regurgitate the contents of a stomach







Tu diccionario de traducción gratuito, rápido y sencillo

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Página generada en 0.0470 segundos
Página mostrada en 1.0 segundos