Francés

Traducciones detalladas de incitant de francés a neerlandés

incitant:

incitant adj.

  1. incitant (instigateur)

Translation Matrix for incitant:

ModifierTraducciones relacionadasOther Translations
instigerend incitant; instigateur

Sinónimos de "incitant":


Wiktionary: incitant

incitant
noun
  1. Encouragement sous forme d’avantage ou d’indemnisation offerts pour inciter à l’activité économique.

inciter:

inciter verbo (incite, incites, incitons, incitez, )

  1. inciter (aguillonner; stimuler; mettre en marche; pousser; actionner)
    opwekken; aansporen; stimuleren; aandrijven; prikkelen; opkrikken
    • opwekken verbo (wek op, wekt op, wekte op, wekten op, opgewekt)
    • aansporen verbo (spoor aan, spoort aan, spoorde aan, spoorden aan, aangespoord)
    • stimuleren verbo (stimuleer, stimuleert, stimuleerde, stimuleerden, gestimuleerd)
    • aandrijven verbo (drijf aan, drijft aan, dreef aan, dreven aan, aangedreven)
    • prikkelen verbo (prikkel, prikkelt, prikkelde, prikkelden, geprikkeld)
    • opkrikken verbo (krik op, krikt op, krikte op, krikten op, opgekrikt)
  2. inciter (allumer; énerver; ameuter; exciter; semer la discorde)
    aanzetten; opfokken; opruien; poken; ophitsen; opstoken; opjutten; aanwakkeren; aanstoken
    • aanzetten verbo (zet aan, zette aan, zetten aan, aangezet)
    • opfokken verbo (fok op, fokt op, fokte op, fokten op, opgefokt)
    • opruien verbo (rui op, ruit op, ruide op, ruiden op, opgeruid)
    • poken verbo
    • ophitsen verbo (hits op, hitst op, hitste op, hitsten op, opgehitst)
    • opstoken verbo (stook op, stookt op, stookte op, stookten op, opgestookt)
    • opjutten verbo (jut op, jutte op, jutten op, opgejut)
    • aanwakkeren verbo (wakker aan, wakkert aan, wakkerde aan, wakkerden aan, aangewakkerd)
    • aanstoken verbo (stook aan, stookt aan, stookte aan, stookten aan, aangestookt)
  3. inciter (réveiller en secouant; attiser; animer; stimuler)
  4. inciter (exciter; allumer; aiguiser; )
    opwinden; opwekken; prikkelen; stimuleren
    • opwinden verbo (wind op, windt op, wond op, wonden op, opgewonden)
    • opwekken verbo (wek op, wekt op, wekte op, wekten op, opgewekt)
    • prikkelen verbo (prikkel, prikkelt, prikkelde, prikkelden, geprikkeld)
    • stimuleren verbo (stimuleer, stimuleert, stimuleerde, stimuleerden, gestimuleerd)
  5. inciter (exhorter; éperonner; activer; )
    aansporen; aanjagen; opjutten; porren
    • aansporen verbo (spoor aan, spoort aan, spoorde aan, spoorden aan, aangespoord)
    • aanjagen verbo (jaag aan, jaagt aan, joeg aan, joegen aan, aangejaagd)
    • opjutten verbo (jut op, jutte op, jutten op, opgejut)
    • porren verbo (por, port, porde, porden, gepord)
  6. inciter (encourager; applaudir; animer; )
    aanmoedigen; aanvuren; toemoedigen; bemoedigen; stimuleren
    • aanmoedigen verbo (moedig aan, moedigt aan, moedigde aan, moedigden aan, aangemoedigd)
    • aanvuren verbo (vuur aan, vuurt aan, vuurde aan, vuurden aan, aangevuurd)
    • toemoedigen verbo (moedig toe, moedigt toe, moedigde toe, moedigden toe, toegemoedigd)
    • bemoedigen verbo (bemoedig, bemoedigt, bemoedigde, bemoedigden, bemoedigd)
    • stimuleren verbo (stimuleer, stimuleert, stimuleerde, stimuleerden, gestimuleerd)
  7. inciter (inciter à; provoquer; stimuler; )
    aanzetten tot; provoceren; instigeren
    • provoceren verbo (provoceer, provoceert, provoceerde, provoceerden, geprovoceerd)
    • instigeren verbo (instigeer, instigeert, instigeerde, instigeerden, geïnstigeerd)
  8. inciter (motiver; encourager; inciter à; )
    motiveren
    • motiveren verbo (motiveer, motiveert, motiveerde, motiveerden, gemotiveerd)
  9. inciter (stimuler; animer; encourager; )
    stimuleren; aanzetten; aansporen; animeren
    • stimuleren verbo (stimuleer, stimuleert, stimuleerde, stimuleerden, gestimuleerd)
    • aanzetten verbo (zet aan, zette aan, zetten aan, aangezet)
    • aansporen verbo (spoor aan, spoort aan, spoorde aan, spoorden aan, aangespoord)
    • animeren verbo (animeer, animeert, animeerde, animeerden, geanimeerd)
  10. inciter (motiver; encourager; stimuler; )
    stimuleren; aanmoedigen; prikkelen; iemand motiveren
    • stimuleren verbo (stimuleer, stimuleert, stimuleerde, stimuleerden, gestimuleerd)
    • aanmoedigen verbo (moedig aan, moedigt aan, moedigde aan, moedigden aan, aangemoedigd)
    • prikkelen verbo (prikkel, prikkelt, prikkelde, prikkelden, geprikkeld)
  11. inciter (attiser; ranimer; exciter; )
    aanwakkeren; oppoken; opporren
    • aanwakkeren verbo (wakker aan, wakkert aan, wakkerde aan, wakkerden aan, aangewakkerd)
    • oppoken verbo (pook op, pookt op, pookte op, pookten op, opgepookt)
    • opporren verbo (por op, port op, porde op, porden op, opgepord)
  12. inciter (pousser en avant; augmenter; encourager; )
    wegjagen; voortdrijven; voortjagen; aanzwiepen; opdrijven
    • wegjagen verbo (jaag weg, jaagt weg, joeg weg, joegen weg, weggejaagd)
    • voortdrijven verbo (drijf voort, drijft voort, dreef voort, dreven voort, voortgedreven)
    • voortjagen verbo (jaag voort, jaagt voort, joeg voort, joegen voort, voortgejaagd)
    • aanzwiepen verbo
    • opdrijven verbo (drijf op, drijft op, dreef op, dreven op, opgedreven)

Conjugaciones de inciter:

Présent
  1. incite
  2. incites
  3. incite
  4. incitons
  5. incitez
  6. incitent
imparfait
  1. incitais
  2. incitais
  3. incitait
  4. incitions
  5. incitiez
  6. incitaient
passé simple
  1. incitai
  2. incitas
  3. incita
  4. incitâmes
  5. incitâtes
  6. incitèrent
futur simple
  1. inciterai
  2. inciteras
  3. incitera
  4. inciterons
  5. inciterez
  6. inciteront
subjonctif présent
  1. que j'incite
  2. que tu incites
  3. qu'il incite
  4. que nous incitions
  5. que vous incitiez
  6. qu'ils incitent
conditionnel présent
  1. inciterais
  2. inciterais
  3. inciterait
  4. inciterions
  5. inciteriez
  6. inciteraient
passé composé
  1. ai incité
  2. as incité
  3. a incité
  4. avons incité
  5. avez incité
  6. ont incité
divers
  1. incite!
  2. incitez!
  3. incitons!
  4. incité
  5. incitant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles

inciter [la ~] sustantivo

  1. l'inciter (exciter; stimuler)
    aanmoedigen; stimuleren; aanvuren; toejuichen

Translation Matrix for inciter:

NounTraducciones relacionadasOther Translations
aandrijven alluvionnement; propulsion
aanjagen propulsion
aanmoedigen exciter; inciter; stimuler aiguillon; encouragement; incitation; stimulant; stimulation
aansporen activation; aiguillon; allumage; encouragement; excitation; incitation; mise en marche; propulsion; réconfort; soutien; stimulant; stimulation; support
aanstoken attisement; excitation; provocation; tisonnement
aanvuren exciter; inciter; stimuler
aanzetten aiguillon; encouragement; incitation; stimulant; stimulation
instigeren excitation; instigation
ophitsen attisement; excitation; provocation; tisonnement
opstoken attisement; excitation; provocation; tisonnement
opwekken excitation; instigation
poken fourgons; tisonniers
porren bourrade
provoceren provocation
stimuleren exciter; inciter; stimuler aiguillon; avancements; encouragement; incitation; promotions; stimulant; stimulation; stimulations
toejuichen exciter; inciter; stimuler
wegjagen fait de chasser; intimidation
VerbTraducciones relacionadasOther Translations
aandrijven actionner; aguillonner; inciter; mettre en marche; pousser; stimuler être jeté sur le rivage
aanjagen activer; animer; attiser; exciter; exhorter; inciter; inciter à; presser; tisonner; éperonner
aanmoedigen acclamer; activer; aggraver; aiguillonner; animer; applaudir; attiser; aviver; encourager; exciter; exciter à; inciter; motiver; ovationner; ranimer; stimuler; tisonner; éperonner acclamer; activer; animer; animer quelqu'un; applaudir; attiser; donner du courage; enflammer; enthousiasmer; exciter; faciliter; favoriser; inspirer; ovationner; promouvoir; ranimer; raviver; stimuler; vivifier
aansporen actionner; activer; aguillonner; aiguillonner; aiguiser; animer; attiser; encourager; exciter; exhorter; inciter; inciter à; mettre en marche; pousser; presser; provoquer; stimuler; tisonner; éperonner; être l'instigateur de convier; encourager à; exciter; inviter; presser; s'empresser; stimuler
aanstoken allumer; ameuter; exciter; inciter; semer la discorde; énerver activer; agacer; ameuter; attiser; aviver; encourager; exciter; exciter à; inciter à; ranimer; semer la discorde; tisonner; énerver
aanvuren acclamer; activer; aiguillonner; animer; applaudir; attiser; aviver; encourager; exciter; exciter à; inciter; ovationner; ranimer; stimuler; tisonner acclamer; animer quelqu'un; applaudir; attiser; donner du courage; enthousiasmer; exciter; favoriser; inspirer; ovationner; promouvoir; ranimer; stimuler; vivifier
aanwakkeren activer; aiguillonner; allumer; ameuter; attiser; aviver; exciter; inciter; ranimer; semer la discorde; stimuler; tisonner; énerver activer; agacer; ameuter; attiser; aviver; encourager; exciter; exciter à; faire monter; inciter à; ranimer; semer la discorde; souffler sur; stimuler; tisonner; énerver
aanzetten activer; aiguillonner; aiguiser; allumer; ameuter; animer; attiser; encourager; exciter; inciter; inciter à; provoquer; semer la discorde; stimuler; énerver; éperonner; être l'instigateur de affiler; affûter; aiguillonner; aiguiser; allumer; brancher sur; convier; encourager à; exciter; faire fonctionner; faire marcher; inviter; limer; mettre en circuit; mettre en marche; polir; pousser en avant; presser; propulser; s'empresser; stimuler; tailler; établir le contact
aanzetten tot activer; aiguillonner; aiguiser; animer; attiser; encourager; exciter; inciter; inciter à; provoquer; stimuler; éperonner; être l'instigateur de
aanzwiepen aiguillonner; augmenter; dépêcher; encourager; faire monter; inciter; pousser; pousser en avant; propulser; stimuler
animeren activer; aiguillonner; aiguiser; animer; attiser; encourager; exciter; inciter; inciter à; provoquer; stimuler; éperonner; être l'instigateur de
bemoedigen acclamer; activer; aiguillonner; animer; applaudir; attiser; aviver; encourager; exciter; exciter à; inciter; ovationner; ranimer; stimuler; tisonner aider; apaiser; appuyer; collaborer; consoler; remonter le moral; réconforter; soulager; soutenir
iemand motiveren activer; aggraver; animer; attiser; encourager; inciter; motiver; ranimer; stimuler; éperonner
instigeren activer; aiguillonner; aiguiser; animer; attiser; encourager; exciter; inciter; inciter à; provoquer; stimuler; éperonner; être l'instigateur de
motiveren activer; aiguillonner; animer; aviver; encourager; exciter; inciter; inciter à; motiver; stimuler
opdrijven aiguillonner; augmenter; dépêcher; encourager; faire monter; inciter; pousser; pousser en avant; propulser; stimuler augmenter; chasser; faire monter beaucoup; gonfler; hausser; majorer; pousser; presser
opfokken allumer; ameuter; exciter; inciter; semer la discorde; énerver faire l'élevage de; élever
ophitsen allumer; ameuter; exciter; inciter; semer la discorde; énerver chasser; inciter à; presser; provoquer; susciter
opjutten activer; allumer; ameuter; animer; attiser; exciter; exhorter; inciter; inciter à; presser; semer la discorde; tisonner; énerver; éperonner animer quelqu'un; monter la tête à quelqu'un
opkrikken actionner; aguillonner; inciter; mettre en marche; pousser; stimuler
oppoken activer; aiguillonner; attiser; aviver; exciter; inciter; ranimer; stimuler; tisonner activer; agacer; agiter; ameuter; attiser; aviver; bouger; encourager; exciter; exciter à; inciter à; mettre en émoi; pousser; ranimer; remuer; semer la discorde; tisonner; énerver
opporren activer; aiguillonner; attiser; aviver; exciter; inciter; ranimer; stimuler; tisonner
opruien allumer; ameuter; exciter; inciter; semer la discorde; énerver
opstoken allumer; ameuter; exciter; inciter; semer la discorde; énerver activer; agacer; agiter; ameuter; attiser; aviver; bouger; encourager; exciter; exciter à; inciter à; mettre en émoi; pousser; ranimer; remuer; semer la discorde; tisonner; énerver
opwekken actionner; aguillonner; aiguillonner; aiguiser; allumer; ameuter; exciter; inciter; mettre en marche; picoter; piquer; pousser; stimuler activer; animer; aviver; enflammer; ranimer; raviver; stimuler; vitaliser; vivifier
opwinden aiguillonner; aiguiser; allumer; ameuter; exciter; inciter; picoter; piquer; stimuler bobiner; renvider
poken allumer; ameuter; exciter; inciter; semer la discorde; énerver activer; agacer; ameuter; attiser; aviver; encourager; exciter; exciter à; inciter à; ranimer; semer la discorde; tisonner; énerver
porren activer; animer; attiser; exciter; exhorter; inciter; inciter à; presser; tisonner; éperonner donner un bourrade à; donner un coup de coude à
prikkelen actionner; activer; aggraver; aguillonner; aiguillonner; aiguiser; allumer; ameuter; animer; attiser; encourager; exciter; inciter; mettre en marche; motiver; picoter; piquer; pousser; ranimer; stimuler; éperonner
provoceren activer; aiguillonner; aiguiser; animer; attiser; encourager; exciter; inciter; inciter à; provoquer; stimuler; éperonner; être l'instigateur de inciter à; provoquer; susciter
stimuleren acclamer; actionner; activer; aggraver; aguillonner; aiguillonner; aiguiser; allumer; ameuter; animer; applaudir; attiser; aviver; encourager; exciter; exciter à; inciter; inciter à; mettre en marche; motiver; ovationner; picoter; piquer; pousser; provoquer; ranimer; stimuler; tisonner; éperonner; être l'instigateur de activer; animer; enflammer; raviver; stimuler; vivifier
toejuichen acclamer; animer quelqu'un; applaudir; attiser; donner du courage; enthousiasmer; exciter; favoriser; inspirer; ovationner; promouvoir; ranimer; stimuler; vivifier
toemoedigen acclamer; activer; aiguillonner; animer; applaudir; attiser; aviver; encourager; exciter; exciter à; inciter; ovationner; ranimer; stimuler; tisonner
voortdrijven aiguillonner; augmenter; dépêcher; encourager; faire monter; inciter; pousser; pousser en avant; propulser; stimuler
voortjagen aiguillonner; augmenter; dépêcher; encourager; faire monter; inciter; pousser; pousser en avant; propulser; stimuler chasser; presser
wakker schudden animer; attiser; inciter; réveiller en secouant; stimuler
wegjagen aiguillonner; augmenter; dépêcher; encourager; faire monter; inciter; pousser; pousser en avant; propulser; stimuler bannir; chasser; chasser de; exiler; exorciser; expulser; mettre au ban

Sinónimos de "inciter":


Wiktionary: inciter

inciter inciter
verb
  1. opmonteren, animeren
  2. tot kwaad brengen

Cross Translation:
FromToVia
inciter aanzetten impel — To urge a person; to press on; to incite to action or motion via intrinsic motivation
inciter ophitsen; aanzetten incite — to rouse, stir up or excite
inciter aanstichten instigate — to goad or urge forward; to set on; to provoke; to incite
inciter aansporen; aanmoedigen; aanzetten prompt — to lead someone toward what they should say or do
inciter aansporen urge — to press the mind or will of