Inicio ->Diccionarios ->francés/neerlandés ->Buscar: ruine

Resultados de ruine en francés y neerlandés

Resumen
Francés a neerlandés:   más información...
  1. ruine:
  2. ruiné:
  3. ruiner:
  4. Wiktionary:
Neerlandés a francés:   más información...
  1. ruïne:
  2. Wiktionary:

Francés

Traducciones detalladas de ruine de francés a neerlandés

ruine:

ruine [la ~] sustantivo

  1. la ruine (ruines)
    de ruïne; de bouwval
  2. la ruine (chute; débâcle; destruction; inconvénient)
    de ondergang; de debacle; tenondergang; de teloorgang; de val
  3. la ruine (perdition; perte)
    het verderf
  4. la ruine (bouge; galetas; taudis; masure)
    de ruïne; vervallen gebouw

Translation Matrix for ruine:

NounTraducciones relacionadasOther Translations
bouwval ruine; ruines
debacle chute; destruction; débâcle; inconvénient; ruine effondrement; écroulement
ondergang chute; destruction; débâcle; inconvénient; ruine
ruïne bouge; galetas; masure; ruine; ruines; taudis
teloorgang chute; destruction; débâcle; inconvénient; ruine
tenondergang chute; destruction; débâcle; inconvénient; ruine
val chute; destruction; débâcle; inconvénient; ruine amoindrissement; arrivée à bon port; arrivée à destination; arrivée à l'endroit voulu; atterrissage; baisse; chute; descente; diminution; déclin; décroissance; décrue; embuscade; guet-apens; piège
verderf perdition; perte; ruine
vervallen gebouw bouge; galetas; masure; ruine; taudis

Sinónimos de "ruine":


Wiktionary: ruine

ruine ruine
noun
  1. een zeer vervallen gebouw
Cross Translation:
FromToVia
• ruine → ruïne ↔ ruin — remains of destroyed construction

ruiné:

ruiné adj.

  1. ruiné (sabordé; perdu; echoué)
    verwoest; vernield; te gronde
  2. ruiné (détruit; dévasté; démoli; ravagé)
    vernield; afgebroken; gesloopt
  3. ruiné (démoli; détruit; dévasté; ravagé)
    gesloopt; weggebroken

Translation Matrix for ruiné:

AdjectiveTraducciones relacionadasOther Translations
afgebroken démoli; détruit; dévasté; ravagé; ruiné
ModifierTraducciones relacionadasOther Translations
gesloopt démoli; détruit; dévasté; ravagé; ruiné
te gronde echoué; perdu; ruiné; sabordé
vernield démoli; détruit; dévasté; echoué; perdu; ravagé; ruiné; sabordé
verwoest echoué; perdu; ruiné; sabordé
weggebroken démoli; détruit; dévasté; ravagé; ruiné

Sinónimos de "ruiné":


ruine forma de ruiner:

ruiner verbo (ruine, ruines, ruinons, ruinez, )

  1. ruiner (détruire; dévaster; ravager; saccager)
    vernietigen; vernielen; ruineren; slopen; afbreken; verwoesten
    • vernietigen verbo (vernietig, vernietigt, vernietigde, vernietigden, vernietigd)
    • vernielen verbo (verniel, vernielt, vernielde, vernielden, vernield)
    • ruineren verbo
    • slopen verbo (sloop, sloopt, sloopte, sloopten, gesloopt)
    • afbreken verbo (breek af, breekt af, brak af, braken af, afgebroken)
    • verwoesten verbo (verwoest, verwoestte, verwoestten, verwoest)
  2. ruiner (dévaster; détruire; ravager)
    verwoesten; vernielen; te gronde richten
    • verwoesten verbo (verwoest, verwoestte, verwoestten, verwoest)
    • vernielen verbo (verniel, vernielt, vernielde, vernielden, vernield)
    • te gronde richten verbo (richt te gronde, richtte te gronde, richtten te gronde, te gronde gericht)
  3. ruiner (corrompre; gâcher)
    corrumperen; verderven
    • corrumperen verbo (corrumpeer, corrumpeert, corrumpeerde, corrumpeerden, gecorrumpeerd)
    • verderven verbo (verderf, verderft, verdierf, verdierven, verdorven)
  4. ruiner (bousiller; détériorer; gâcher; )
    verpesten; bederven; verknoeien; stukmaken; verklungelen; verzieken; verbroddelen; verknallen
    • verpesten verbo (verpest, verpestte, verpestten, verpest)
    • bederven verbo (bederf, bederft, bedierf, bedierven, bedorven)
    • verknoeien verbo (verknoei, verknoeit, verknoeide, verknoeiden, verknoeid)
    • stukmaken verbo (maak stuk, maakt stuk, maakte stuk, maakten stuk, stukgemaakt)
    • verklungelen verbo (verklungel, verklungelt, verklungelde, verklungelden, verklungeld)
    • verzieken verbo
    • verbroddelen verbo (verbroddel, verbroddelt, verbroddelde, verbroddelden, verbroddeld)
    • verknallen verbo (verknal, verknalt, verknalde, verknalden, verknald)
  5. ruiner (brouiller; dégrader)
    ruïneren; in de war sturen; bederven; verzieken; nekken

Conjugaciones de ruiner:

Présent
  1. ruine
  2. ruines
  3. ruine
  4. ruinons
  5. ruinez
  6. ruinent
imparfait
  1. ruinais
  2. ruinais
  3. ruinait
  4. ruinions
  5. ruiniez
  6. ruinaient
passé simple
  1. ruinai
  2. ruinas
  3. ruina
  4. ruinâmes
  5. ruinâtes
  6. ruinèrent
futur simple
  1. ruinerai
  2. ruineras
  3. ruinera
  4. ruinerons
  5. ruinerez
  6. ruineront
subjonctif présent
  1. que je ruine
  2. que tu ruines
  3. qu'il ruine
  4. que nous ruinions
  5. que vous ruiniez
  6. qu'ils ruinent
conditionnel présent
  1. ruinerais
  2. ruinerais
  3. ruinerait
  4. ruinerions
  5. ruineriez
  6. ruineraient
passé composé
  1. ai ruiné
  2. as ruiné
  3. a ruiné
  4. avons ruiné
  5. avez ruiné
  6. ont ruiné
divers
  1. ruine!
  2. ruinez!
  3. ruinons!
  5. ruiné
  6. ruinant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles

Translation Matrix for ruiner:

NounTraducciones relacionadasOther Translations
bederven dissolution; décomposition; pourriture; putréfaction
VerbTraducciones relacionadasOther Translations
afbreken détruire; dévaster; ravager; ruiner; saccager abaisser; abandonner; abattre; abîmer; anéantir; arracher; bloquer; bousiller; briser; casser; couper; dissocier; dissoudre; déchirer; décomposer; défaire; démolir; démonter; déroger; détruire; dévaster; faire arrêter; fracasser; interrompre; liquider; obstruer; rabaisser; raser; ravager; rompre; s'arracher; s'écrouler; se décomposer; se délabrer; se désagréger; se rompre; supprimer; séparer; tomber en ruine; transgresser
bederven abîmer; bousiller; briser; brouiller; casser; corrompre; défigurer; dégrader; dépérir; détériorer; gaspiller; gâcher; gâter; mutiler; pervertir; rompre; ruiner abîmer; blesser; briser; broyer; casser; corrompre; décomposer; dégénérer; démolir; détruire; empester; empoisonner; endommager; esquinter; faire mal à; fracasser; gâcher; gâter; nuire; nuire à; pervertir; pourrir; s'avarier; se corroder; se décomposer; se détériorer; se gâter; se pourrir; se putréfier
corrumperen corrompre; gâcher; ruiner acheter; corrompre
in de war sturen brouiller; dégrader; ruiner
nekken brouiller; dégrader; ruiner
ruineren détruire; dévaster; ravager; ruiner; saccager
ruïneren brouiller; dégrader; ruiner
slopen détruire; dévaster; ravager; ruiner; saccager abaisser; abattre; abîmer; anéantir; arracher; bousiller; briser; casser; couper; dissocier; dissoudre; déchirer; décomposer; défaire; démolir; démonter; dépérir; détruire; dévaster; exténuer; fatiguer; fracasser; liquider; rabaisser; raser; ravager; rompre; s'arracher; s'écrouler; se décomposer; se délabrer; se désagréger; se rompre; supprimer; séparer; tomber en ruine; épuiser
stukmaken abîmer; bousiller; briser; casser; corrompre; défigurer; dépérir; détériorer; gaspiller; gâcher; gâter; mutiler; pervertir; rompre; ruiner briser; déroger; interrompre; rompre; transgresser
te gronde richten détruire; dévaster; ravager; ruiner
verbroddelen abîmer; bousiller; briser; casser; corrompre; défigurer; dépérir; détériorer; gaspiller; gâcher; gâter; mutiler; pervertir; rompre; ruiner
verderven corrompre; gâcher; ruiner dégénérer; dépraver; s'abâtardir; se corrompre; se dégrader
verklungelen abîmer; bousiller; briser; casser; corrompre; défigurer; dépérir; détériorer; gaspiller; gâcher; gâter; mutiler; pervertir; rompre; ruiner
verknallen abîmer; bousiller; briser; casser; corrompre; défigurer; dépérir; détériorer; gaspiller; gâcher; gâter; mutiler; pervertir; rompre; ruiner
verknoeien abîmer; bousiller; briser; casser; corrompre; défigurer; dépérir; détériorer; gaspiller; gâcher; gâter; mutiler; pervertir; rompre; ruiner aigrir; corrompre; dissiper; empester; empoisonner; enfieller; exaspérer; gaspiller; gâcher; gâter; irriter
vernielen détruire; dévaster; ravager; ruiner; saccager
vernietigen détruire; dévaster; ravager; ruiner; saccager annihiler; annuler; casser; convertir en ferailles; déboutonner; décrocher; démolir; dénouer; détruire; fermer; lever; liquider; supprimer
verpesten abîmer; bousiller; briser; casser; corrompre; défigurer; dépérir; détériorer; gaspiller; gâcher; gâter; mutiler; pervertir; rompre; ruiner contaminer; corrompre; empester; empoisonner; gâcher; gâter; gâter quelque chose; infecter; intoxiquer; souiller
verwoesten détruire; dévaster; ravager; ruiner; saccager
verzieken abîmer; bousiller; briser; brouiller; casser; corrompre; défigurer; dégrader; dépérir; détériorer; gaspiller; gâcher; gâter; mutiler; pervertir; rompre; ruiner

Sinónimos de "ruiner":


Wiktionary: ruiner

ruiner
verb
  1. helemaal kapotmaken
  2. iemand financieel te gronde richten
Cross Translation:
FromToVia
• ruiner → ruïneren ↔ ruin — to cause the ruin of
• ruiner → beschadigen ↔ wreck — to cause severe damage

Traducciones relacionadas de ruine



Neerlandés

Traducciones detalladas de ruine de neerlandés a francés

ruine forma de ruïne:

ruïne [de ~ (v)] sustantivo

  1. de ruïne (bouwval)
    la ruines; la ruine
  2. de ruïne (vervallen gebouw)
    le bouge; le galetas; le taudis; la ruine; la masure

Translation Matrix for ruïne:

NounTraducciones relacionadasOther Translations
bouge ruïne; vervallen gebouw hutje; kot; krot; krotwoning
galetas ruïne; vervallen gebouw krot; krotwoning
masure ruïne; vervallen gebouw krot; krotwoning
ruine bouwval; ruïne; vervallen gebouw debacle; ondergang; teloorgang; tenondergang; val; verderf
ruines bouwval; ruïne bouwvallen; ruïnes
taudis ruïne; vervallen gebouw berghok; berging; bergruimte; box; hutje; kavalje; kot; krot; krotwoning; opbergruimte

Palabras relacionadas con "ruïne":


Wiktionary: ruïne

ruïne
noun
  1. een zeer vervallen gebouw
ruïne
Cross Translation:
FromToVia
• ruïne → ruine ↔ ruin — remains of destroyed construction







Tu diccionario de traducción gratuito, rápido y sencillo

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Página generada en 0.0679 segundos
Página mostrada en 1.0 segundos