Inicio ->Diccionarios ->francés/neerlandés ->Buscar: isolé

Resultados de isolé en francés y neerlandés

Resumen
Francés a neerlandés:   más información...
  1. isolé:
  2. isoler:
  3. Wiktionary:

Francés

Traducciones detalladas de isolé de francés a neerlandés

isolé:

isolé adj.

  1. isolé (indépendant; individuel; pavillon)
    gescheiden; apart; afzonderlijk; alleenstaand; separaat; op zich; op zichzelf staand; losstaand; vrijstaand
  2. isolé (indépendant)
    vrijstaand; geïsoleerd; alleenstaand; apart; afzonderlijk; op zichzelf staand; op zich; separaat; losstaand
  3. isolé (seul; célibataire)
    alleenstaand; single
  4. isolé (écarté; éloigné; solitaire)
    afgelegen
  5. isolé (séparé; à part)
    afzonderlijk; apart
  6. isolé (séparé; à part)
    apart
  7. isolé (en quarantaine; solitaire; seul; délaissé; solitairement)
    in quarantaine; afgezonderd
  8. isolé (lointain; loin; distant; )
    ver; verafgelegen; veraf
  9. isolé (solitaire; seul; délaissé; solitairement)
    vereenzaamd

Translation Matrix for isolé:

AdjectiveTraducciones relacionadasOther Translations
afgelegen isolé; solitaire; écarté; éloigné
afgezonderd délaissé; en quarantaine; isolé; seul; solitaire; solitairement abandonné; délaissé; désolé
afzonderlijk individuel; indépendant; isolé; pavillon; séparé; à part autonome; indépendant; particulier; seul; solitaire; séparé; séparément; à part
alleenstaand célibataire; individuel; indépendant; isolé; pavillon; seul célibataire
apart individuel; indépendant; isolé; pavillon; séparé; à part autonome; baroque; bizarre; bizarrement; capricieux; caractéristique; curieuse; curieux; d'une manière baroque; dingue; drôle; détaché; excentrique; excentriquement; exclusif; exclusivement; exotique; exquis; extraordinaire; extravagant; fantasque; fou; incomparable; indépendant; inimitable; original; particulier; particulièrement; représentatif; seul; seul de son espèce; singulier; singulière; singulièrement; solitaire; sot; spécial; spécifique; séparé; séparément; typique; typiquement; unique; unique en son genre; uniquement; à part; étrange; étrangement; étranger
gescheiden individuel; indépendant; isolé; pavillon curieux; détaché; particulier; singulier; singulièrement; à part
geïsoleerd indépendant; isolé
separaat individuel; indépendant; isolé; pavillon autonome; curieux; détaché; indépendant; particulier; seul; singulier; singulièrement; solitaire; séparé; séparément; à part
ver au loin; distant; isolé; loin; lointain; solitaire; écarté; éloigné
verafgelegen au loin; distant; isolé; loin; lointain; solitaire; écarté; éloigné
vrijstaand individuel; indépendant; isolé; pavillon
Not SpecifiedTraducciones relacionadasOther Translations
veraf au loin; distant; isolé; loin; lointain; solitaire; écarté; éloigné
ModifierTraducciones relacionadasOther Translations
in quarantaine délaissé; en quarantaine; isolé; seul; solitaire; solitairement
losstaand individuel; indépendant; isolé; pavillon
op zich individuel; indépendant; isolé; pavillon
op zichzelf staand individuel; indépendant; isolé; pavillon
single célibataire; isolé; seul
vereenzaamd délaissé; isolé; seul; solitaire; solitairement

Sinónimos de "isolé":


Wiktionary: isolé

isolé
adjective
  1. Qui séparer de choses de même nature ou d’une autre nature.
Cross Translation:
FromToVia
• isolé → geïsoleerd ↔ isolated — in isolation

isoler:

isoler verbo (isole, isoles, isolons, isolez, )

  1. isoler (rendre résistant au froid; étancher)
    koudebestendig maken; isoleren
    • koudebestendig maken verbo (maak koudebestendig, maakt koudebestendig, maakte koudebestendig, maakten koudebestendig, koudebestendig gemaakt)
    • isoleren verbo (isoleer, isoleert, isoleerde, isoleerden, geïsoleerd)
  2. isoler (rendre résistant au froid)
    afdichten; dichten
    • afdichten verbo (dicht af, dichtte af, dichtten af, afgedicht)
    • dichten verbo (dicht, dichtte, dichtten, gedicht)
  3. isoler (séparer)
    afscheiden; afzonderen; isoleren; afsplitsen
    • afscheiden verbo (scheid af, scheidt af, scheidde af, scheidden af, afgescheiden)
    • afzonderen verbo (zonder af, zondert af, zonderde af, zonderden af, afgezonderd)
    • isoleren verbo (isoleer, isoleert, isoleerde, isoleerden, geïsoleerd)
    • afsplitsen verbo (splits af, splitst af, splitste af, splitsten af, afgesplitst)
  4. isoler (séparer; réserver; mettre à part; tenir à l'écart)
    afzonderen
    • afzonderen verbo (zonder af, zondert af, zonderde af, zonderden af, afgezonderd)
  5. isoler (rester neutre; réserver son opinion)
    isoleren; afzijdig stellen
  6. isoler (mettre à l'écart; séparer; mettre de côté)
    afzonderen; isoleren; apart zetten
    • afzonderen verbo (zonder af, zondert af, zonderde af, zonderden af, afgezonderd)
    • isoleren verbo (isoleer, isoleert, isoleerde, isoleerden, geïsoleerd)
    • apart zetten verbo
  7. isoler (entasser; mettre de côté; stocker; )
    hamsteren; potten; opzij leggen; oppotten
    • hamsteren verbo (hamster, hamstert, hamsterde, hamsterden, gehamsterd)
    • potten verbo (pot, potte, potten, gepot)
    • opzij leggen verbo (leg opzij, legt opzij, legde opzij, legden opzij, opzij gelegd)
    • oppotten verbo (pot op, potte op, potten op, opgepot)

Conjugaciones de isoler:

Présent
  1. isole
  2. isoles
  3. isole
  4. isolons
  5. isolez
  6. isolent
imparfait
  1. isolais
  2. isolais
  3. isolait
  4. isolions
  5. isoliez
  6. isolaient
passé simple
  1. isolai
  2. isolas
  3. isola
  4. isolâmes
  5. isolâtes
  6. isolèrent
futur simple
  1. isolerai
  2. isoleras
  3. isolera
  4. isolerons
  5. isolerez
  6. isoleront
subjonctif présent
  1. que j'isole
  2. que tu isoles
  3. qu'il isole
  4. que nous isolions
  5. que vous isoliez
  6. qu'ils isolent
conditionnel présent
  1. isolerais
  2. isolerais
  3. isolerait
  4. isolerions
  5. isoleriez
  6. isoleraient
passé composé
  1. ai isolé
  2. as isolé
  3. a isolé
  4. avons isolé
  5. avez isolé
  6. ont isolé
divers
  1. isole!
  2. isolez!
  3. isolons!
  5. isolé
  6. isolant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles

Translation Matrix for isoler:

NounTraducciones relacionadasOther Translations
afsplitsen dissociation; dédoublement; fendre; scission
dichten fait de faire des vers; poésie
opzij leggen mise à l'écart
potten mise en pot
VerbTraducciones relacionadasOther Translations
afdichten isoler; rendre résistant au froid
afscheiden isoler; séparer dissocier; décharger; découpler; dégager; déporter; détacher; déverser; excréter; fissionner; séparer; éjecter; évacuer
afsplitsen isoler; séparer dissocier; découpler; détacher; fissionner; séparer
afzijdig stellen isoler; rester neutre; réserver son opinion
afzonderen isoler; mettre de côté; mettre à l'écart; mettre à part; réserver; séparer; tenir à l'écart aliéner; chasser; dissocier; découpler; détacher; expulser; fissionner; renvoyer; repousser; se débarrasser de; séparer; écarter; éloigner
apart zetten isoler; mettre de côté; mettre à l'écart; séparer
dichten isoler; rendre résistant au froid boucher; calfater; calfeutrer; colmater; combler des trous; composer des vers; faire des vers; obturer; rimer; taper; écrire de la poésie; écrire des poèmes; écrire des poésies
hamsteren accaparer; amasser; entasser; faire des réserves; isoler; mettre de côté; mettre à l'écart; stocker; séparer
isoleren isoler; mettre de côté; mettre à l'écart; rendre résistant au froid; rester neutre; réserver son opinion; séparer; étancher conserver; détenir; emprisonner; garder; interner; retenir; tenir
koudebestendig maken isoler; rendre résistant au froid; étancher
oppotten accaparer; amasser; entasser; faire des réserves; isoler; mettre de côté; mettre à l'écart; stocker; séparer amasser; collectionner; conserver; cueillir; faire des économies; ramasser; rassembler; recueillir; économiser; épargner
opzij leggen accaparer; amasser; entasser; faire des réserves; isoler; mettre de côté; mettre à l'écart; stocker; séparer garder; mettre de côté; ranger
potten accaparer; amasser; entasser; faire des réserves; isoler; mettre de côté; mettre à l'écart; stocker; séparer

Sinónimos de "isoler":


Wiktionary: isoler

isoler
verb
  1. séparer un lieu ou un objet de ce qui l’entoure.
isoler
verb
  1. persoonlijk
  2. chemisch
  3. elektrisch
  4. warmte
Cross Translation:
FromToVia
• isoler → isoleren ↔ isolate — transitive: to set apart or cut off from others
• isoler → isoleren ↔ isolieren — ein Argument oder einen Standpunkt für sich allein betrachten
• isoler → isoleren ↔ isolieren — etwas oder jemanden von seiner Umgebung abtrennen
• isoler → isoleren ↔ isolieren — ein Teil von einer Menge trennen







Tu diccionario de traducción gratuito, rápido y sencillo

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Página generada en 0.0963 segundos
Página mostrada en 1.0 segundos