Inicio ->Diccionarios ->francés/neerlandés ->Buscar: peut

Resultados de peut en francés y neerlandés

Resumen
Francés a neerlandés:   más información...
  1. pouvoir:
  2. Wiktionary:
Neerlandés a francés:   más información...
  1. peut:

Francés

Traducciones detalladas de peut de francés a neerlandés

peut forma de pouvoir:

pouvoir verbo (peux, peut, pouvons, pouvez, )

  1. pouvoir (être capable de; savoir; savoir faire; être en état de; avoir le sens de)
    kunnen; in staat zijn; vermogen
    • kunnen verbo (kan, kunt, kon, konden, gekund)
    • in staat zijn verbo (ben in staat, bent in staat, is in staat, was in staat, waren in staat, in staat geweest)
    • vermogen verbo
  2. pouvoir (avoir la permission)
    mogen
    • mogen verbo (mag, mocht, mochten, gemogen)
  3. pouvoir
    iets mogen

Conjugaciones de pouvoir:

Présent
  1. peux
  2. peux
  3. peut
  4. pouvons
  5. pouvez
  6. peuvent
imparfait
  1. pouvais
  2. pouvais
  3. pouvait
  4. pouvions
  5. pouviez
  6. pouvaient
passé simple
  1. pus
  2. pus
  3. put
  4. pûmes
  5. pûtes
  6. purent
futur simple
  1. pourrai
  2. pourras
  3. pourra
  4. pourrons
  5. pourrez
  6. pourront
subjonctif présent
  1. que je puisse
  2. que tu puisses
  3. qu'il puisse
  4. que nous puissions
  5. que vous puissiez
  6. qu'ils puissent
conditionnel présent
  1. pourrais
  2. pourrais
  3. pourrait
  4. pourrions
  5. pourriez
  6. pourraient
passé composé
  1. ai pu
  2. as pu
  3. a pu
  4. avons pu
  5. avez pu
  6. ont pu
divers
  5. pu
  6. pouvant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles

pouvoir [le ~] sustantivo

  1. le pouvoir (autorité; puissance)
    de macht; het gezag
    • macht [de ~] sustantivo
    • gezag [het ~] sustantivo
  2. le pouvoir (domination; autorité; puissance)
    de heerschappij; de autoriteit; het gezag; de macht
  3. le pouvoir (force; puissance; capacité; pouvoirs)
    het vermogen; de kracht; de macht
  4. le pouvoir (autorité; puissance; compétence; )
    de bevoegdheid; bevoegd zijn
  5. le pouvoir (autorité; son mot à dire)
    de zeggenschap; de voogdij
  6. le pouvoir (autorités; autorité; détentrice du pouvoir; détenteur du pouvoir)
    de autoriteiten; de gezaghebbers; het gezag
  7. le pouvoir (mandat; procuration; ordonnance de paiement; )
    het mandaat; de volmacht; de vergunning; de procuratie; de licentie

Translation Matrix for pouvoir:

NounTraducciones relacionadasOther Translations
autoriteit autorité; domination; pouvoir; puissance autorité; autorités; détenteur du pouvoir; détentrice du pouvoir; maître; organe du pouvoir; pouvoirs; puissance; souverain
autoriteiten autorité; autorités; détenteur du pouvoir; détentrice du pouvoir; pouvoir Etat; autorité; autorités; empire; gouvernement; pouvoir public; royaume
bevoegd zijn aptitude; autorité; autorités; compétence; empire; pouvoir; pouvoirs; puissance
bevoegdheid aptitude; autorité; autorités; compétence; empire; pouvoir; pouvoirs; puissance aptitude; compétence; privilège; qualification
gezag autorité; autorités; domination; détenteur du pouvoir; détentrice du pouvoir; pouvoir; puissance autorité; cabinet; cabinets; galerie; galerie d'art; gouvernement; gouvernement de l'Etat; hall d'exposition; pouvoir public; salle d'exposition; salon d'art; toilettes
gezaghebbers autorité; autorités; détenteur du pouvoir; détentrice du pouvoir; pouvoir autorités
heerschappij autorité; domination; pouvoir; puissance
kracht capacité; force; pouvoir; pouvoirs; puissance ardeur; capacité; caractère; côté fort; dynamique; dynamisme; feu; force; fougue; intensité; passion; poussée; propulsion; puissance; ressort; solidité; verve; vigueur; violence; vitalité; véhémence; âme; énergie
licentie autorisation; délégation; habilitation; mandat; ordonnance de paiement; pleins pouvoirs; pouvoir; procuration autorisation; brevet; carte blanche; certificat; concession de boissons; diplôme; débit; licence; licence d'exploitation d'un débit de boissons; licence de brevet; licence de débit de boissons; permis; permission
macht autorité; capacité; domination; force; pouvoir; pouvoirs; puissance conséquence; effet; force; impact; implication; influence; puissance
mandaat autorisation; délégation; habilitation; mandat; ordonnance de paiement; pleins pouvoirs; pouvoir; procuration assignation; commande; consigne; instruction; mandat; mandat électif; ordre de service
procuratie autorisation; délégation; habilitation; mandat; ordonnance de paiement; pleins pouvoirs; pouvoir; procuration
vergunning autorisation; délégation; habilitation; mandat; ordonnance de paiement; pleins pouvoirs; pouvoir; procuration autorisation; carte blanche; concession de boissons; débit; licence; licence d'exploitation d'un débit de boissons; licence de débit de boissons; permis; permission
vermogen capacité; force; pouvoir; pouvoirs; puissance avoir; biens; capacité; fortune
volmacht autorisation; délégation; habilitation; mandat; ordonnance de paiement; pleins pouvoirs; pouvoir; procuration approbation; autorisation; carte blanche; consentement; mandat; permission; plein pouvoir; procuration
voogdij autorité; pouvoir; son mot à dire tutelle
zeggenschap autorité; pouvoir; son mot à dire contrôle; garde; gestion; supervision; surveillance; tutelle
VerbTraducciones relacionadasOther Translations
iets mogen pouvoir
in staat zijn avoir le sens de; pouvoir; savoir; savoir faire; être capable de; être en état de
kunnen avoir le sens de; pouvoir; savoir; savoir faire; être capable de; être en état de
mogen avoir la permission; pouvoir
vermogen avoir le sens de; pouvoir; savoir; savoir faire; être capable de; être en état de
Not SpecifiedTraducciones relacionadasOther Translations
kracht puissance

Sinónimos de "pouvoir":


Wiktionary: pouvoir

pouvoir
verb
  1. Être capable, avoir la faculté, être en état de
noun
  1. capacité à produire un effet.
pouvoir
verb
  1. in staat zijn
Cross Translation:
FromToVia
• pouvoir → vermogen; vaardigheid ↔ ability — quality or state of being able
• pouvoir → kunnen ↔ be able to — have ability to
• pouvoir → kunnen ↔ can — to be able
• pouvoir → mogen ↔ can — may
• pouvoir → macht ↔ force — ability to attack, control, or constrain
• pouvoir → mogen ↔ may — have permission to
• pouvoir → macht ↔ power — influence
• pouvoir → heerschappij ↔ rulership — where one rules over others
• pouvoir → uitkomen ↔ auskommen — das Auslangen finden
• pouvoir → mogen ↔ dürfen — Modalverb (mit Infinitiv): die Erlaubnis haben, etwas zu tun
• pouvoir → kunnen ↔ können — etwas zu tun vermögen

Traducciones relacionadas de peut



Neerlandés

Traducciones detalladas de peut de neerlandés a francés

peut:

peut [de ~ (m)] sustantivo

  1. de peut (opstopper; klap; stoot)
    la chataîgne; le marron; le gnon
  2. de peut (oplawaai; opdonder; muilpeer; )
    la baffe; la torgnole; le pain; la gifle; la beigne; la claque; le coup dur; le petit coup; le coup; l'heurt
  3. de peut (terpentine)
    la térébenthine; l'essence de térébenthine
  4. de peut (kwastenreiniger)
    la térébenthine

Translation Matrix for peut:

NounTraducciones relacionadasOther Translations
baffe hengst; klap; lel; mep; muilpeer; opdonder; opduvel; oplawaai; peut; stoot
beigne hengst; klap; lel; mep; muilpeer; opdonder; opduvel; oplawaai; peut; stoot opdoffer
chataîgne klap; opstopper; peut; stoot
claque hengst; klap; lel; mep; muilpeer; opdonder; opduvel; oplawaai; peut; stoot dreun; harde slag; jens; klap; klop; knal; lel; mep; muilpeer; oorveeg; oorvijg; opdonder; pets; slag; tik; toegebrachte klap; uithaal; veeg; vuistslag
coup hengst; klap; lel; mep; muilpeer; opdonder; opduvel; oplawaai; peut; stoot beurse plek; bluts; botsing; coup; deuk; dreun; dronk; duw; duwtje; gekke streek; harde slag; instulping; jens; klap; klokslag; klop; knal; kwak; lel; mep; messteek; opdonder; opeen knallen; por; putsch; rare streek; schaakstukverplaatsing; schaakzet; scheutje; schop; slag; slok; smak; staatsgreep; steek; stoot; stootje; teug; tik; toegebrachte klap; trap; tussendoortje; uithaal; vluggertje; voetbeweging; vuistslag; zet
coup dur hengst; klap; lel; mep; muilpeer; opdonder; opduvel; oplawaai; peut; stoot
essence de térébenthine peut; terpentine terpentijnolie
gifle hengst; klap; lel; mep; muilpeer; opdonder; opduvel; oplawaai; peut; stoot dreun; harde slag; jens; kaakslag; klap; klop; knal; lel; mep; muilpeer; oorveeg; oorvijg; tik; toegebrachte klap; veeg
gnon klap; opstopper; peut; stoot bonk; bonkend geluid
heurt hengst; klap; lel; mep; muilpeer; opdonder; opduvel; oplawaai; peut; stoot aanrijding; beven; botsing; collisie; conflict; doolhof; duw; duwtje; frictie; gevecht; hort; kamp; labyrint; onenigheid; por; ruzie; schok; schokkende beweging; stoot; stootje; strijd; twist; warboel; warnet; worsteling; wrijving; zet
marron klap; opstopper; peut; stoot kledder; klodder; kwak; lik
pain hengst; klap; lel; mep; muilpeer; opdonder; opduvel; oplawaai; peut; stoot brood
petit coup hengst; klap; lel; mep; muilpeer; opdonder; opduvel; oplawaai; peut; stoot duw; duwtje; klap; klapje; kleine tik; klop; klopje; lel; mep; por; stoot; stootje; tik; tikje; toegebrachte klap; zet
torgnole hengst; klap; lel; mep; muilpeer; opdonder; opduvel; oplawaai; peut; stoot dreun; opdonder; slag; uithaal; vuistslag
térébenthine kwastenreiniger; peut; terpentine; verfreiniger

Palabras relacionadas con "peut":

  • peuten







Tu diccionario de traducción gratuito, rápido y sencillo

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Página generada en 0.0681 segundos
Página mostrada en 1.0 segundos