Francés

Traducciones detalladas de pliant de francés a neerlandés

pliant:

pliant adj.

  1. pliant (escamotable)

pliant [le ~] sustantivo

  1. le pliant (strapontin; chaise pliante)
    opklapstoel; de klapstoel; de vouwstoel

Translation Matrix for pliant:

NounTraducciones relacionadasOther Translations
klapstoel chaise pliante; pliant; strapontin
opklapstoel chaise pliante; pliant; strapontin
vouwstoel chaise pliante; pliant; strapontin
AdjectiveTraducciones relacionadasOther Translations
opklapbaar escamotable; pliant
opvouwbaar escamotable; pliant

Sinónimos de "pliant":


Wiktionary: pliant

pliant
noun
  1. (familier, fr) siège qui se plie en deux pour son rangement.

plier:

plier verbo (plie, plies, plions, pliez, )

  1. plier
    plooien
    • plooien verbo (plooi, plooit, plooide, plooiden, geplooid)
  2. plier
    samenvouwen
    • samenvouwen verbo (vouw samen, vouwt samen, vouwde samen, vouwden samen, samengevouwd)
  3. plier
    omvouwen; ten dele vouwen
  4. plier (déplier; replier; se déplier; plier en deux; rabattre)
    vouwen; opvouwen
    • vouwen verbo (vouw, vouwt, vouwde, vouwden, gevouwd)
    • opvouwen verbo (vouw op, vouwt op, vouwde op, vouwden op, opgevouwen)
  5. plier (courber; recourber; s'incliner; se courber; s'incurver)
    welven; buigen; krommen
    • welven verbo (welf, welft, welfde, welfden, gewelfd)
    • buigen verbo (buig, buigt, boog, bogen, gebogen)
    • krommen verbo (krom, kromt, kromde, kromden, gekromd)
  6. plier (honorer; fléchir; cambrer; courber)
    buigen; eer betuigen
  7. plier (se courber; se tordre; courber; )
    buigen; krommen; krom buigen
    • buigen verbo (buig, buigt, boog, bogen, gebogen)
    • krommen verbo (krom, kromt, kromde, kromden, gekromd)
    • krom buigen verbo (buig krom, buigt krom, boog krom, bogen krom, krom gebogen)
  8. plier (infléchir; courber; économiser; replier; incurver)
    ombuigen; krom buigen; verbuigen
    • ombuigen verbo (buig om, buigt om, boog om, bogen om, omgebogen)
    • krom buigen verbo (buig krom, buigt krom, boog krom, bogen krom, krom gebogen)
    • verbuigen verbo (verbuig, verbuigt, verboog, verbogen, verbogen)
  9. plier (essorer; tordre; tortiller; )
    uitwringen; wringen
    • uitwringen verbo (wring uit, wringt uit, wrong uit, wrongen uit, uitgewrongen)
    • wringen verbo (wring, wringt, wrong, wrongen, gewrongen)
  10. plier (déplier; dérouler; se déplier; )
    ontvouwen; uitspreiden; uitklappen; uitslaan; uitvouwen; openspreiden; openvouwen
    • ontvouwen verbo (ontvouw, ontvouwt, ontvouwde, ontvouwden, ontvouwd)
    • uitspreiden verbo (spreid uit, spreidt uit, spreidde uit, spreidden uit, uitgespreid)
    • uitklappen verbo (klap uit, klapt uit, klapte uit, klapten uit, uitgeklapt)
    • uitslaan verbo (sla uit, slaat uit, sloeg uit, sloegen uit, uitgeslagen)
    • uitvouwen verbo (vouw uit, vouwt uit, vouwde uit, vouwden uit, uitgevouwen)
    • openspreiden verbo
    • openvouwen verbo (vouw open, vouwt open, vouwde open, vouwden open, opengevouwen)
  11. plier (plier en deux)
    toevouwen
    • toevouwen verbo (vouw toe, vouwt toe, vouwde toe, vouwden toe, toegevouwen)
  12. plier (fléchir en deux; fléchir)
    omknikken
    • omknikken verbo (knik om, knikt om, knikte om, knikten om, omgeknikt)
  13. plier (avoir tendance à; tendre à; pencher; )
    neigen; overhellen; tenderen naar; overhellen tot een denkwijze

Conjugaciones de plier:

Présent
  1. plie
  2. plies
  3. plie
  4. plions
  5. pliez
  6. plient
imparfait
  1. pliais
  2. pliais
  3. pliait
  4. pliions
  5. pliiez
  6. pliaient
passé simple
  1. pliai
  2. plias
  3. plia
  4. pliâmes
  5. pliâtes
  6. plièrent
futur simple
  1. plierai
  2. plieras
  3. pliera
  4. plierons
  5. plierez
  6. plieront
subjonctif présent
  1. que je plie
  2. que tu plies
  3. qu'il plie
  4. que nous pliions
  5. que vous pliiez
  6. qu'ils plient
conditionnel présent
  1. plierais
  2. plierais
  3. plierait
  4. plierions
  5. plieriez
  6. plieraient
passé composé
  1. ai plié
  2. as plié
  3. a plié
  4. avons plié
  5. avez plié
  6. ont plié
divers
  1. plie!
  2. pliez!
  3. plions!
  4. plié
  5. pliant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles

Translation Matrix for plier:

NounTraducciones relacionadasOther Translations
verbuigen déclinaison; flexion
wringen torsion
VerbTraducciones relacionadasOther Translations
buigen cambrer; courber; fléchir; honorer; plier; recourber; s'incliner; s'incurver; se courber; se tordre; se voûter arquer; avoir du respect pour quelqu'un; cambrer; courber; déjeter; fléchir; recourber; respecter; s'incliner; témoigner du respect à quelqu'un
eer betuigen cambrer; courber; fléchir; honorer; plier
krom buigen courber; fléchir; incurver; infléchir; plier; recourber; replier; s'incliner; s'incurver; se courber; se tordre; se voûter; économiser
krommen courber; fléchir; plier; recourber; s'incliner; s'incurver; se courber; se tordre; se voûter
neigen avoir tendance à; courber; fléchir; pencher; plier; recourber; s'incliner; tendre à
ombuigen courber; incurver; infléchir; plier; replier; économiser altérer; changer; modifier; renverser
omknikken fléchir; fléchir en deux; plier
omvouwen plier
ontvouwen déplier; déployer; dérouler; plier; se déplier; étaler; étendre expliquer; faire comprendre; éclaircir
openspreiden déplier; déployer; dérouler; plier; se déplier; étaler; étendre
openvouwen déplier; déployer; dérouler; plier; se déplier; étaler; étendre
opvouwen déplier; plier; plier en deux; rabattre; replier; se déplier
overhellen avoir tendance à; courber; fléchir; pencher; plier; recourber; s'incliner; tendre à s'incliner; se pencher
overhellen tot een denkwijze avoir tendance à; courber; fléchir; pencher; plier; recourber; s'incliner; tendre à
plooien plier
samenvouwen plier reporter
ten dele vouwen plier
tenderen naar avoir tendance à; courber; fléchir; pencher; plier; recourber; s'incliner; tendre à avoir tendance à; tendre à
toevouwen plier; plier en deux
uitklappen déplier; déployer; dérouler; plier; se déplier; étaler; étendre dire sans réfléchir; se lâcher
uitslaan déplier; déployer; dérouler; plier; se déplier; étaler; étendre faire sortir la balle
uitspreiden déplier; déployer; dérouler; plier; se déplier; étaler; étendre déployer; préparer; répandre; étaler; étendre
uitvouwen déplier; déployer; dérouler; plier; se déplier; étaler; étendre
uitwringen courber; essorer; fléchir; plier; recourber; s'incliner; tordre; tortiller
verbuigen courber; incurver; infléchir; plier; replier; économiser conjuguer; décliner
vouwen déplier; plier; plier en deux; rabattre; replier; se déplier
welven courber; plier; recourber; s'incliner; s'incurver; se courber
wringen courber; essorer; fléchir; plier; recourber; s'incliner; tordre; tortiller
Not SpecifiedTraducciones relacionadasOther Translations
samenvouwen réduire

Sinónimos de "plier":


Wiktionary: plier

plier
verb
  1. Mettre en double... (sens général)
plier
verb
  1. krommend vervormen
  2. twee delen over een naad tezamen buigen

Cross Translation:
FromToVia
plier vouwen fold — bend (thin material) over
plier plooien fold — make the proper arrangement (in a thin material) by bending
plier plooien; vouwen falten — umbiegen und zusammenlegen

Traducciones relacionadas de pliant