Interglot - jouer: resultados en francés y neerlandés encontrados en el Diccionario de traducción Interglot

jouer verbo (joue, joues, jouons, jouez, jouent, jouais, jouait, jouions, jouiez, jouaient, jouai, jouas, joua, jouâmes, jouâtes, jouèrent, jouerai, joueras, jouera, jouerons, jouerez, joueront)

jouer (feindre; simuler; jouer la comédie; dramatiser)
spelen; doen alsof; toneelspelen; zich aanstellen
- spelen verbo (speel, speelt, speelde, speelden, gespeeld)
- doen alsof verbo (doe alsof, doet alsof, deed alsof, deden alsof, alsof gedaan)
- toneelspelen verbo (speel toneel, speelt toneel, speelde toneel, speelden toneel, toneelgespeeld)
- zich aanstellen verbo
jouer (présenter un spectacle; faire du théâtre; se produire)
performen; spelen; optreden
- performen verbo
- spelen verbo (speel, speelt, speelde, speelden, gespeeld)
- optreden verbo (treed op, treedt op, trad op, traden op, opgetreden)
jouer (faire du théâtre; dramatiser; jouer la comédie; figurer; feindre; simuler; interpréter)
acteren; toneelspelen
- acteren verbo (acteer, acteert, acteerde, acteerden, geacteerd)
- toneelspelen verbo (speel toneel, speelt toneel, speelde toneel, speelden toneel, toneelgespeeld)
jouer (interpréter; faire du théâtre; figurer; participer; se produire; prendre part au jeu; se prêter au jeu)
toneelspelen; een rol vertolken; acteren
- toneelspelen verbo (speel toneel, speelt toneel, speelde toneel, speelden toneel, toneelgespeeld)
- een rol vertolken verbo
- acteren verbo (acteer, acteert, acteerde, acteerden, geacteerd)
jouer (prendre le risque; parier; spéculer; faire des spéculations)
gokken; een gok wagen
- gokken verbo (gok, gokt, gokte, gokten, gegokt)
- een gok wagen verbo (waag een gok, waagt een gok, waagde een gok, waagden een gok, een gok gewaagd)
jouer (boursicoter; spéculer)
gokken; met geld spelen
- gokken verbo (gok, gokt, gokte, gokten, gegokt)
- met geld spelen verbo
jouer (faire du théâtre; se prêter au jeu; participer; figurer; interpréter; se produire; prendre part au jeu)
acteren; toneelspelen; zich aanstellen; komedie spelen
- acteren verbo (acteer, acteert, acteerde, acteerden, geacteerd)
- toneelspelen verbo (speel toneel, speelt toneel, speelde toneel, speelden toneel, toneelgespeeld)
- zich aanstellen verbo
- komedie spelen verbo
jouer (pincer les cordes; pincer)
tokkelen
- tokkelen verbo (tokkel, tokkelt, tokkelde, tokkelden, getokkeld)
jouer (dramatiser; feindre; simuler; jouer la comédie)
dramatiseren
- dramatiseren verbo (dramatiseer, dramatiseert, dramatiseerde, dramatiseerden, gedramatiseerd)
jouer (faire des spéculations; soupçonner; spéculer; deviner)
speculeren; met aandelen spelen
- speculeren verbo (speculeer, speculeert, speculeerde, speculeerden, gespeculeerd)
- met aandelen spelen verbo
jouer (jouer en premier; prendre part à; participer)
opspelen kaartspel; opspelen
- opspelen kaartspel verbo
- opspelen verbo (speel op, speelt op, speelde op, speelden op, opgespeeld)

Conjugaciones de jouer:

Présent

joue
joues
joue
jouons
jouez
jouent

imparfait

jouais
jouais
jouait
jouions
jouiez
jouaient

passé simple

jouai
jouas
joua
jouâmes
jouâtes
jouèrent

futur simple

jouerai
joueras
jouera
jouerons
jouerez
joueront

subjonctif présent

que je joue
que tu joues
qu'il joue
que nous jouions
que vous jouiez
qu'ils jouent

conditionnel présent

jouerais
jouerais
jouerait
jouerions
joueriez
joueraient

passé composé

ai joué
as joué
a joué
avons joué
avez joué
ont joué

divers

joue!
jouez!
jouons!
joué
jouant

1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles

Translation Matrix for jouer:

Noun	Traducciones relacionadas	Other Translations
gokken		mise; pari
optreden		attitude; comportement; conduite; façon; manière; manière de se comporter
Verb	Traducciones relacionadas	Other Translations
acteren	dramatiser; faire du théâtre; feindre; figurer; interpréter; jouer; jouer la comédie; participer; prendre part au jeu; se produire; se prêter au jeu; simuler
doen alsof	dramatiser; feindre; jouer; jouer la comédie; simuler
dramatiseren	dramatiser; feindre; jouer; jouer la comédie; simuler
een gok wagen	faire des spéculations; jouer; parier; prendre le risque; spéculer
een rol vertolken	faire du théâtre; figurer; interpréter; jouer; participer; prendre part au jeu; se produire; se prêter au jeu
gokken	boursicoter; faire des spéculations; jouer; parier; prendre le risque; spéculer
komedie spelen	faire du théâtre; figurer; interpréter; jouer; participer; prendre part au jeu; se produire; se prêter au jeu
met aandelen spelen	deviner; faire des spéculations; jouer; soupçonner; spéculer
met geld spelen	boursicoter; jouer; spéculer
opspelen	jouer; jouer en premier; participer; prendre part à
opspelen kaartspel	jouer; jouer en premier; participer; prendre part à
optreden	faire du théâtre; jouer; présenter un spectacle; se produire	agir; faire marcher; faire un procès à; manipuler; mettre en marche; opérer; procéder; s'occuper de; s'y prendre
performen	faire du théâtre; jouer; présenter un spectacle; se produire
speculeren	deviner; faire des spéculations; jouer; soupçonner; spéculer
spelen	dramatiser; faire du théâtre; feindre; jouer; jouer la comédie; présenter un spectacle; se produire; simuler
tokkelen	jouer; pincer; pincer les cordes
toneelspelen	dramatiser; faire du théâtre; feindre; figurer; interpréter; jouer; jouer la comédie; participer; prendre part au jeu; se produire; se prêter au jeu; simuler
zich aanstellen	dramatiser; faire du théâtre; feindre; figurer; interpréter; jouer; jouer la comédie; participer; prendre part au jeu; se produire; se prêter au jeu; simuler

Sinónimos de "jouer":

badiner; plaisanter; batifoler; rigoler; folâtrer; marivauder; taquiner; boursicoter; agioter; hasarder; miser; spéculer; trafiquer; ébrouer; renifler; respirer; souffler; ébattre; esclaffer; pouffer; sourire; glousser; papillonner; fonctionner; marcher; aller; remuer; avancer; gondoler; onduler; travailler; jongler; manier; amuser; risquer; abuser; parier; gager; engager; pianoter; tambouriner; tapoter; frapper; ponter; rire; ignorer; hilarité; éclat; risée; simuler; affecter; feindre; contrefaire; prétexter; imiter; paraître; sonner; tinter; bourdonner; carillonner; tintinnabuler; corner; résonner; toucher; palper; aborder; regarder; émouvoir; tromper; mystifier; duper; berner; leurrer; truquer; tricher; filouter; attraper; enjôler; déjouer; égarer

Wiktionary: jouer

jouer

verb

Traductions à trier suivant le sens.
- jouer → agioteren; speculeren; spelen; uitvoeren; voorspelen; acteren

jouer

verb

afdraaien
- afspelen → jouer
het ten gehore brengen van muziek door middel van een muziekinstrument of de stem
- musiceren → faire de la musique; jouer
voor een publiek bepaalde handelingen verrichten, bijvoorbeeld in kunstzinnige zin
- optreden → jouer; danser; chanter
recreatief of ontspannend bezig zijn
- spelen → jouer

Cross Translation:

From	To	Via
• jouer	→ optreden; toneelspelen; acteren; opvoeren; spelen	↔ act — to perform a theatrical role
• jouer	→ spelen	↔ play — act in a manner such that one has fun
• jouer	→ spelen; bespelen	↔ play — produce music using a musical instrument (transitive sense), affecting a noun
• jouer	→ spelen	↔ play — produce music using a musical instrument (intransitive sense, not affecting a noun)
• jouer	→ optreden	↔ play — act in a performance
• jouer	→ spelen; afspelen	↔ play — use a device to hear (a recording)
• jouer	→ voorstellen	↔ represent — to portray by mimicry or action of any kind
• jouer	→ zetten	↔ setzen — Spielsteine oder -figuren auf dem Brett positionieren

Resultados de jouer en francés y neerlandés

Traducciones detalladas de jouer de francés a neerlandés

jouer:

jouer verbo (joue, joues, jouons, jouez, jouent, jouais, jouait, jouions, jouiez, jouaient, jouai, jouas, joua, jouâmes, jouâtes, jouèrent, jouerai, joueras, jouera, jouerons, jouerez, joueront)

jouer (feindre; simuler; jouer la comédie; dramatiser)

jouer (présenter un spectacle; faire du théâtre; se produire)

jouer (faire du théâtre; dramatiser; jouer la comédie; figurer; feindre; simuler; interpréter)

jouer (interpréter; faire du théâtre; figurer; participer; se produire; prendre part au jeu; se prêter au jeu)

jouer (prendre le risque; parier; spéculer; faire des spéculations)

jouer (boursicoter; spéculer)

jouer (faire du théâtre; se prêter au jeu; participer; figurer; interpréter; se produire; prendre part au jeu)

jouer (pincer les cordes; pincer)

jouer (dramatiser; feindre; simuler; jouer la comédie)

jouer (faire des spéculations; soupçonner; spéculer; deviner)

jouer (jouer en premier; prendre part à; participer)

Conjugaciones de jouer:

Présent

imparfait

passé simple

futur simple

subjonctif présent

conditionnel présent

passé composé

divers

Translation Matrix for jouer:

Sinónimos de "jouer":

Wiktionary: jouer

Traducciones relacionadas de jouer