Resumen
Francés a neerlandés:   más información...
  1. faire mal:
  2. Wiktionary:


Francés

Traducciones detalladas de faire mal de francés a neerlandés

faire mal:

faire mal verbo

  1. faire mal (amocher; faire du mal; blesser; faire de la peine à)
    pijn doen; zeer doen; knauwen; pijn bezorgen
    • pijn doen verbo (doe pijn, doet pijn, deed pijn, deden pijn, pijn gedaan)
    • zeer doen verbo (doe zeer, doet zeer, deed zeer, deden zeer, zeer gedaan)
    • knauwen verbo (knauw, knauwt, knauwde, knauwden, geknauwd)
  2. faire mal (faire du mal; blesser; abîmer; )
    pijn doen; verwonden; zeer doen; pijn bezorgen
    • pijn doen verbo (doe pijn, doet pijn, deed pijn, deden pijn, pijn gedaan)
    • verwonden verbo (verwond, verwondt, verwondde, verwondden, verwond)
    • zeer doen verbo (doe zeer, doet zeer, deed zeer, deden zeer, zeer gedaan)
  3. faire mal (navrer; insulter; faire de la peine à; )
    pijn doen; kwetsen; krenken; zeer doen; grieven
    • pijn doen verbo (doe pijn, doet pijn, deed pijn, deden pijn, pijn gedaan)
    • kwetsen verbo (kwets, kwetst, kwetste, kwetsten, gekwetst)
    • krenken verbo (krenk, krenkt, krenkte, krenkten, gekrenkt)
    • zeer doen verbo (doe zeer, doet zeer, deed zeer, deden zeer, zeer gedaan)
    • grieven verbo (grief, grieft, griefde, griefden, gegriefd)
  4. faire mal

Translation Matrix for faire mal:

NounTraducciones relacionadasOther Translations
kwetsen atteinte; blessure; broyage; corrosion; dommage; dégâts; désagrégation; détérioration; endommagement; meurtrissure; écrasement
pijn doen douleur; endolorissement; mal
zeer doen douleur; endolorissement; mal
VerbTraducciones relacionadasOther Translations
grieven blesser; choquer; faire de la peine à; faire du mal; faire du tort à; faire mal; faire tort à; froisser; insulter; navrer; nuire à; offenser
iets misdoen faire mal
knauwen amocher; blesser; faire de la peine à; faire du mal; faire mal bouffer; casser la croûte; consommer; croquer; déguster; goûter; grignoter; manger; ronger; savourer; sucer; suçoter
krenken blesser; choquer; faire de la peine à; faire du mal; faire du tort à; faire mal; faire tort à; froisser; insulter; navrer; nuire à; offenser blesser; injurier; léser; meurtrir
kwetsen blesser; choquer; faire de la peine à; faire du mal; faire du tort à; faire mal; faire tort à; froisser; insulter; navrer; nuire à; offenser blesser; injurier; léser; meurtrir
pijn bezorgen abîmer; amocher; blesser; faire de la peine à; faire du mal; faire du tort à; faire mal; faire tort à; froisser
pijn doen abîmer; amocher; blesser; choquer; faire de la peine à; faire du mal; faire du tort à; faire mal; faire tort à; froisser; insulter; navrer; nuire à; offenser
verwonden abîmer; amocher; blesser; faire de la peine à; faire du mal; faire du tort à; faire mal; faire tort à; froisser blesser; injurier
zeer doen abîmer; amocher; blesser; choquer; faire de la peine à; faire du mal; faire du tort à; faire mal; faire tort à; froisser; insulter; navrer; nuire à; offenser

Wiktionary: faire mal


Cross Translation:
FromToVia
faire mal → [[pijn doen]]; zeer hurt — to be painful
faire mal pijn doen; kwetsen hurt — to cause emotional pain

Traducciones relacionadas de faire mal