Interglot - "se rassembler" traducido de francés a neerlandés

Resumen

Francés a neerlandés: más información...

se rassembler:
- samenkomen; verzamelen; bij elkaar komen; bijeen komen; toetreden; aantreden; bijeenkomen; samenscholen

Francés

Traducciones detalladas de se rassembler de francés a neerlandés

se rassembler (se réunir)
samenkomen; verzamelen; bij elkaar komen
- samenkomen verbo (kom samen, komt samen, kwam samen, kwamen samen, samengekomen)
- verzamelen verbo (verzamel, verzamelt, verzamelde, verzamelden, verzameld)
- bij elkaar komen verbo
se rassembler (se réunir)
samenkomen; bijeen komen
- samenkomen verbo (kom samen, komt samen, kwam samen, kwamen samen, samengekomen)
- bijeen komen verbo
se rassembler (se dépêcher; s'approcher; s'alligner)
toetreden; aantreden
- toetreden verbo (treed toe, treedt toe, trad toe, traden toe, toegetreden)
- aantreden verbo (treed aan, treedt aan, trad aan, traden aan, aangetreden)
se rassembler (se réunir; se rencontrer)
samenkomen; bijeenkomen
- samenkomen verbo (kom samen, komt samen, kwam samen, kwamen samen, samengekomen)
- bijeenkomen verbo (kom bijeen, komt bijeen, kwam bijeen, kwamen bijeen, bijeengekomen)
se rassembler (s'attrouper)
samenscholen
- samenscholen verbo (school samen, schoolt samen, schoolde samen, schoolden samen, samengeschoold)

Noun	Traducciones relacionadas	Other Translations
samenkomen		se réunir
Verb	Traducciones relacionadas	Other Translations
aantreden	s'alligner; s'approcher; se dépêcher; se rassembler
bij elkaar komen	se rassembler; se réunir
bijeen komen	se rassembler; se réunir
bijeenkomen	se rassembler; se rencontrer; se réunir
samenkomen	se rassembler; se rencontrer; se réunir	joindre; réunir; se rencontrer; se réunir; se voir
samenscholen	s'attrouper; se rassembler
toetreden	s'alligner; s'approcher; se dépêcher; se rassembler
verzamelen	se rassembler; se réunir	amasser; assembler; assortir; collectionner; conserver; cueillir; faire des économies; grouper; moissonner; ramasser; rassembler; recueillir; récolter; réunir; économiser; épargner