Resumen
Neerlandés a alemán:   más información...
  1. uitwissen:
  2. Wiktionary:


Neerlandés

Traducciones detalladas de uitwissen de neerlandés a alemán

uitwissen:

uitwissen verbo (wis uit, wist uit, wiste uit, wisten uit, uitgewist)

  1. uitwissen (uitvlakken; wissen; wegvegen; )
    auslöschen; erledigen; ausradieren; ausrotten; vertilgen; entvölkern
    • auslöschen verbo (lösche aus, löscht aus, löschte aus, löschtet aus, ausgelöscht)
    • erledigen verbo (erledige, erledigst, erledigt, erledigte, erledigtet, erledigt)
    • ausradieren verbo (radiere aus, radierst aus, radiert aus, radierte aus, radiertet aus, ausradiert)
    • ausrotten verbo (rotte aus, rottest aus, rottet aus, rottete aus, rottetet aus, ausgerottet)
    • vertilgen verbo (vertilge, vertilgst, vertilgt, vertilgte, vertilgtet, vertilgt)
    • entvölkern verbo (entvölkere, entvölkerst, entvölkert, entvölkerte, entvölkertet, entvölkert)

Conjugaciones de uitwissen:

o.t.t.
  1. wis uit
  2. wist uit
  3. wist uit
  4. wissen uit
  5. wissen uit
  6. wissen uit
o.v.t.
  1. wiste uit
  2. wiste uit
  3. wiste uit
  4. wisten uit
  5. wisten uit
  6. wisten uit
v.t.t.
  1. heb uitgewist
  2. hebt uitgewist
  3. heeft uitgewist
  4. hebben uitgewist
  5. hebben uitgewist
  6. hebben uitgewist
v.v.t.
  1. had uitgewist
  2. had uitgewist
  3. had uitgewist
  4. hadden uitgewist
  5. hadden uitgewist
  6. hadden uitgewist
o.t.t.t.
  1. zal uitwissen
  2. zult uitwissen
  3. zal uitwissen
  4. zullen uitwissen
  5. zullen uitwissen
  6. zullen uitwissen
o.v.t.t.
  1. zou uitwissen
  2. zou uitwissen
  3. zou uitwissen
  4. zouden uitwissen
  5. zouden uitwissen
  6. zouden uitwissen
en verder
  1. ben uitgewist
  2. bent uitgewist
  3. is uitgewist
  4. zijn uitgewist
  5. zijn uitgewist
  6. zijn uitgewist
diversen
  1. wis uit!
  2. wist uit!
  3. uitgewist
  4. uitwissend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for uitwissen:

VerbTraducciones relacionadasOther Translations
auslöschen uitgommen; uitvegen; uitvlakken; uitwissen; vlakken; wegvegen; wissen 'n kaars doven; blussen; doorstrepen; doven; smoren; uitblussen; uitdoven
ausradieren uitgommen; uitvegen; uitvlakken; uitwissen; vlakken; wegvegen; wissen te gronde richten; uitroeien; vernielen; verwoesten; wegvagen
ausrotten uitgommen; uitvegen; uitvlakken; uitwissen; vlakken; wegvegen; wissen uitroeien; verdelgen; wegvagen
entvölkern uitgommen; uitvegen; uitvlakken; uitwissen; vlakken; wegvegen; wissen ontvolken
erledigen uitgommen; uitvegen; uitvlakken; uitwissen; vlakken; wegvegen; wissen afbreken; afkrijgen; afmaken; afronden; afwerken; beëindigen; completeren; doden; doen; doodmaken; doodschieten; doodslaan; doodvonnis uitvoeren; een einde maken aan; executeren; fiksen; handelen; klaarkrijgen; klaarmaken; klaarspelen; koudmaken; liquideren; om het leven brengen; ombrengen; ruineren; slopen; uit de weg ruimen; uitrichten; uitvoeren; van kant maken; vermoorden; vernielen; vernietigen; verrichten; verwoesten; volbrengen; volmaken; voltooien; voor elkaar krijgen
vertilgen uitgommen; uitvegen; uitvlakken; uitwissen; vlakken; wegvegen; wissen binnenkrijgen; opslokken; uitroeien; verdelgen; zwelgen

Wiktionary: uitwissen


Cross Translation:
FromToVia
uitwissen auslöschen erase — to remove markings or information
uitwissen auslöschen obliterate — to remove completely, leaving no trace; to wipe out; to destroy
uitwissen streichen strike — to delete