Resumen
Neerlandés a alemán:   más información...
  1. worstelen:
  2. Wiktionary:


Neerlandés

Traducciones detalladas de worstelen de neerlandés a alemán

worstelen:

worstelen verbo (worstel, worstelt, worstelde, worstelden, geworsteld)

  1. worstelen (met iemand worstelen)
    klemmen; kämpfen; drücken; ringen; wringen; mit jemandem ringen; schwingen; drehen; winden
    • klemmen verbo (klemme, klemmst, klemmt, klemmte, klemmtet, geklemmt)
    • kämpfen verbo (kämpfe, kämpfst, kämpft, kämpfte, kämpftet, gekämpft)
    • drücken verbo (drücke, drückst, drückt, drückte, drücktet, gedrückt)
    • ringen verbo (ringe, ringst, ringt, ringte, ringtet, geringt)
    • wringen verbo (wringe, wringst, wringt, wrang, wrangt, gewrungen)
    • schwingen verbo (schwinge, schwingst, schwingt, schwang, schwangt, geschwungen)
    • drehen verbo (drehe, drehst, dreht, drehte, drehtet, gedreht)
    • winden verbo (winde, windest, windet, wand, wandet, gewunden)
  2. worstelen (touwtrekken)
    kämpfen; schwingen; ringen
    • kämpfen verbo (kämpfe, kämpfst, kämpft, kämpfte, kämpftet, gekämpft)
    • schwingen verbo (schwinge, schwingst, schwingt, schwang, schwangt, geschwungen)
    • ringen verbo (ringe, ringst, ringt, ringte, ringtet, geringt)

Conjugaciones de worstelen:

o.t.t.
  1. worstel
  2. worstelt
  3. worstelt
  4. worstelen
  5. worstelen
  6. worstelen
o.v.t.
  1. worstelde
  2. worstelde
  3. worstelde
  4. worstelden
  5. worstelden
  6. worstelden
v.t.t.
  1. heb geworsteld
  2. hebt geworsteld
  3. heeft geworsteld
  4. hebben geworsteld
  5. hebben geworsteld
  6. hebben geworsteld
v.v.t.
  1. had geworsteld
  2. had geworsteld
  3. had geworsteld
  4. hadden geworsteld
  5. hadden geworsteld
  6. hadden geworsteld
o.t.t.t.
  1. zal worstelen
  2. zult worstelen
  3. zal worstelen
  4. zullen worstelen
  5. zullen worstelen
  6. zullen worstelen
o.v.t.t.
  1. zou worstelen
  2. zou worstelen
  3. zou worstelen
  4. zouden worstelen
  5. zouden worstelen
  6. zouden worstelen
diversen
  1. worstel!
  2. worstelt!
  3. geworsteld
  4. worstelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for worstelen:

VerbTraducciones relacionadasOther Translations
drehen met iemand worstelen; worstelen draaien; filmen; kantelen; keren; kolken; omdraaien; overstag gaan; rollen; ronddraaien; roteren; wenden; wentelen
drücken met iemand worstelen; worstelen drukken; duwen; knellen; persen; strak zitten; voortduwen; zich wringen
klemmen met iemand worstelen; worstelen graaien; grijpen; grissen; jatten; nijpen; persen; pikken; snaaien; vastpinnen; vastprikken; vastspelden; wegkapen
kämpfen met iemand worstelen; touwtrekken; worstelen bekampen; bestrijden; bevechten; een strijd houden; kampen; kleine gevechten leveren; knokken; matten; oorlog voeren; schermutselen; strijd voeren; strijden; vechten; zich wringen
mit jemandem ringen met iemand worstelen; worstelen
ringen met iemand worstelen; touwtrekken; worstelen zich wringen
schwingen met iemand worstelen; touwtrekken; worstelen deinen; golven; heen en weer zwaaien; oscilleren; schommelen; slingeren; wiebelen; wiegen; zwengelen; zwiepen; zwieren
winden met iemand worstelen; worstelen draaien; hijsen; in kringetjes ronddraaien; kolken; kringelen; ophijsen; ronddraaien; wrikken; zich wringen
wringen met iemand worstelen; worstelen uitwringen; wrikken; wringen; zich wringen

Wiktionary: worstelen

worstelen
noun
  1. Sport: Kampfsportart, die mit Griffen betrieben wird

Cross Translation:
FromToVia
worstelen durchbeißen; tun struggle — to strive, to labour in difficulty, to fight
worstelen ringen wrestle — to contend, with an opponent, by grappling and attempting to throw
worstelen Ringkampf; Ringen wrestling — sport
worstelen Ringkampf catch — Sport

Traducciones relacionadas de worstelen