Neerlandés

Traducciones detalladas de geselen de neerlandés a alemán

geselen:

geselen verbo (gesel, geselt, geselde, geselden, gegeseld)

  1. geselen (tuchtigen; kastijden)
    kasteien; bestrafen; strafen; züchtigen
    • kasteien verbo (kasteie, kasteist, kasteit, kasteite, kasteitet, gekasteit)
    • bestrafen verbo (bestrafe, bestrafst, bestraft, bestrafte, bestraftet, bestraft)
    • strafen verbo (strafe, strafst, straft, strafte, straftet, gestraft)
    • züchtigen verbo (züchtige, züchtigst, züchtigt, züchtigte, züchtigtet, gezüchtigt)

Conjugaciones de geselen:

o.t.t.
  1. gesel
  2. geselt
  3. geselt
  4. geselen
  5. geselen
  6. geselen
o.v.t.
  1. geselde
  2. geselde
  3. geselde
  4. geselden
  5. geselden
  6. geselden
v.t.t.
  1. heb gegeseld
  2. hebt gegeseld
  3. heeft gegeseld
  4. hebben gegeseld
  5. hebben gegeseld
  6. hebben gegeseld
v.v.t.
  1. had gegeseld
  2. had gegeseld
  3. had gegeseld
  4. hadden gegeseld
  5. hadden gegeseld
  6. hadden gegeseld
o.t.t.t.
  1. zal geselen
  2. zult geselen
  3. zal geselen
  4. zullen geselen
  5. zullen geselen
  6. zullen geselen
o.v.t.t.
  1. zou geselen
  2. zou geselen
  3. zou geselen
  4. zouden geselen
  5. zouden geselen
  6. zouden geselen
en verder
  1. ben gegeseld
  2. bent gegeseld
  3. is gegeseld
  4. zijn gegeseld
  5. zijn gegeseld
  6. zijn gegeseld
diversen
  1. gesel!
  2. geselt!
  3. gegeseld
  4. geselend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for geselen:

VerbTraducciones relacionadasOther Translations
bestrafen geselen; kastijden; tuchtigen aanrekenen; aanwrijven; afstraffen; berispen; beschuldigen; bestraffen; blameren; gispen; iemand iets verwijten; kwalijk nemen; laken; manen; nadragen; sancties treffen; straffen; terechtwijzen; vermanen; verwijten; voor de voeten gooien; voorhouden; waarschuwen
kasteien geselen; kastijden; tuchtigen folteren; kwellen; martelen; pijnigen
strafen geselen; kastijden; tuchtigen afstraffen; bestraffen; sancties treffen; straffen
züchtigen geselen; kastijden; tuchtigen bestraffen; sancties treffen; straffen

Palabras relacionadas con "geselen":


Wiktionary: geselen

geselen
verb
  1. iemand met een zweep of gesel tuchtigen

Cross Translation:
FromToVia
geselen peitschen; geißeln flog — to whip or scourge someone or something as punishment
geselen peitschen; auspeitschen; anpeitschen whip — to hit with a whip
geselen geißeln; stäupen flagellersoumettre au supplice du fouet.
geselen schlagen; auspeitschen; geißeln fouetter — Frapper à l’aide d’un fouet. (Sens général).
geselen peitschen fustigerfrapper à coups de verges.

geselen forma de gesel:

gesel [de ~ (m)] sustantivo

  1. de gesel
    die Geisel

Translation Matrix for gesel:

NounTraducciones relacionadasOther Translations
Geisel gesel gegijzelde; kidnapper; ontvoerder

Palabras relacionadas con "gesel":


Wiktionary: gesel


Cross Translation:
FromToVia
gesel Geißel scourge — a whip often of leather
gesel Disziplin; Zucht; Ordnung; Wissenschaftszweig; Lehrfach; Unterrichtsfach; Teilgebiet; Sondergebiet; Geißel discipline — (vieilli) méthode d’instruction et d’éducation.

Traducciones automáticas externas: