Inicio ->Diccionarios ->neerlandés/alemán ->Buscar: prutsen

Resultados de prutsen en neerlandés y alemán

Resumen
Neerlandés a alemán:   más información...
  1. prutsen:
  2. Wiktionary:

Neerlandés

Traducciones detalladas de prutsen de neerlandés a alemán

prutsen:

prutsen verbo (pruts, prutst, prutste, prutsten, geprutst)

  1. prutsen (aanmodderen; rommelen)
    basteln; pfuschen; stümpern; baggern; wirbeln; fummeln; einenWirbelschlagen; rauhabhobeln; rasseln; trommeln; herumpfuschen; herumfingern; herumdoktern
    • basteln verbo (bastele, bastelst, bastelt, bastelte, basteltet, gebastelt)
    • pfuschen verbo (pfusche, pfuschst, pfuscht, pfuschte, pfuschtet, gepfuscht)
    • stümpern verbo (stümpere, stümperst, stümpert, stümperte, stümpertet, gestümpert)
    • baggern verbo (baggere, baggerst, baggert, baggerte, baggertet, gebaggert)
    • wirbeln verbo (wirbele, wirbelst, wirbelt, wirbelte, wirbeltet, gewirbelt)
    • fummeln verbo (fummele, fummelst, fummelt, fummelte, fummeltet, gefummelt)
    • rauhabhobeln verbo (hobele rauh ab, hobelst rauh ab, hobelt rauh ab, hobelte rauh ab, hobeltet rauh ab, rauhabgehobelt)
    • rasseln verbo (rassele, rasselst, rasselt, rasselte, rasseltet, gerasselt)
    • trommeln verbo (trommele, trommelst, trommelt, trommelte, trommeltet, getrommelt)
    • herumfingern verbo (fingre herum, fingerst herum, fingert herum, fingerte herum, fingertet herum, herumgefingert)
    • herumdoktern verbo
  2. prutsen (broddelen)
    stümpern; herumkramen; herumbasteln; pfuschen; herumpfuschen; herumfingern; herumdoktern; vor sich hin machen
    • stümpern verbo (stümpere, stümperst, stümpert, stümperte, stümpertet, gestümpert)
    • herumkramen verbo (krame herum, kramst herum, kramt herum, kramte herum, kramtet herum, herumgekramt)
    • herumbasteln verbo (bastle herum, bastelst herum, bastelt herum, bastelte herum, basteltet herum, herumgebastelt)
    • pfuschen verbo (pfusche, pfuschst, pfuscht, pfuschte, pfuschtet, gepfuscht)
    • herumfingern verbo (fingre herum, fingerst herum, fingert herum, fingerte herum, fingertet herum, herumgefingert)
    • herumdoktern verbo
  3. prutsen (knutselen; fröbelen)
    basteln; herumbasteln; handarbeiten
    • basteln verbo (bastele, bastelst, bastelt, bastelte, basteltet, gebastelt)
    • herumbasteln verbo (bastle herum, bastelst herum, bastelt herum, bastelte herum, basteltet herum, herumgebastelt)
    • handarbeiten verbo (handarbeite, handarbeitest, handarbeitet, handarbeitete, handarbeitetet, gehandarbeitet)
  4. prutsen (klungelen; knoeien; klunzen; stuntelen)
    stümpern; pfuschen
    • stümpern verbo (stümpere, stümperst, stümpert, stümperte, stümpertet, gestümpert)
    • pfuschen verbo (pfusche, pfuschst, pfuscht, pfuschte, pfuschtet, gepfuscht)

Conjugaciones de prutsen:

o.t.t.
  1. pruts
  2. prutst
  3. prutst
  4. prutsen
  5. prutsen
  6. prutsen
o.v.t.
  1. prutste
  2. prutste
  3. prutste
  4. prutsten
  5. prutsten
  6. prutsten
v.t.t.
  1. heb geprutst
  2. hebt geprutst
  3. heeft geprutst
  4. hebben geprutst
  5. hebben geprutst
  6. hebben geprutst
v.v.t.
  1. had geprutst
  2. had geprutst
  3. had geprutst
  4. hadden geprutst
  5. hadden geprutst
  6. hadden geprutst
o.t.t.t.
  1. zal prutsen
  2. zult prutsen
  3. zal prutsen
  4. zullen prutsen
  5. zullen prutsen
  6. zullen prutsen
o.v.t.t.
  1. zou prutsen
  2. zou prutsen
  3. zou prutsen
  4. zouden prutsen
  5. zouden prutsen
  6. zouden prutsen
diversen
  1. pruts!
  2. prutst!
  5. geprutst
  6. prutsend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for prutsen:

VerbTraducciones relacionadasOther Translations
baggern aanmodderen; prutsen; rommelen baggeren
basteln aanmodderen; fröbelen; knutselen; prutsen; rommelen handwerken; knutselen; sleutelen
einenWirbelschlagen aanmodderen; prutsen; rommelen de trom roeren; roffelen; trommelen
fummeln aanmodderen; prutsen; rommelen aanklooien; foezelen; friemelen; frommelen; frunniken; klooien; rotzooien
handarbeiten fröbelen; knutselen; prutsen handarbeiden; handwerken; knutselen; met de hand vervaardigen; sleutelen
herumbasteln broddelen; fröbelen; knutselen; prutsen
herumdoktern aanmodderen; broddelen; prutsen; rommelen frommelen
herumfingern aanmodderen; broddelen; prutsen; rommelen foezelen; friemelen; frommelen; frunniken
herumkramen broddelen; prutsen graaien; grabbelen; in iets rondtasten; neuzen; rommelen; snuffelen; speuren
herumpfuschen aanmodderen; broddelen; prutsen; rommelen aanrommelen; aanrotzooien; knoeien; rotzooien; scharrelen
pfuschen aanmodderen; broddelen; klungelen; klunzen; knoeien; prutsen; rommelen; stuntelen aanklooien; klooien; modderen; rotzooien
rasseln aanmodderen; prutsen; rommelen de trom roeren; kletteren; rammelen; reutelen; rochelen; roffelen; trommelen
rauhabhobeln aanmodderen; prutsen; rommelen
stümpern aanmodderen; broddelen; klungelen; klunzen; knoeien; prutsen; rommelen; stuntelen aanklooien; klooien; rotzooien
trommeln aanmodderen; prutsen; rommelen de trom roeren; roffelen; trommelen
vor sich hin machen broddelen; prutsen
wirbeln aanmodderen; prutsen; rommelen de trom roeren; draaien; dwarrelen; kolken; naar beneden zweven; roffelen; ronddraaien; rondtollen; tollen; trommelen; wervelen; wielen; zwieren

Wiktionary: prutsen

Cross Translation:
FromToVia
• prutsen → einmischen; fälschen ↔ tamper — alter by making unauthorized changes







Tu diccionario de traducción gratuito, rápido y sencillo

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Página generada en 0.0489 segundos
Página mostrada en 1.0 segundos