Neerlandés

Traducciones detalladas de klinken de neerlandés a alemán

klinken:

klinken verbo (klink, klinkt, klonk, klonken, geklonken)

  1. klinken (klank voortbrengen; luiden)
    läuten; klingen
    • läuten verbo (läute, läutest, läutet, läutete, läutetet, geläutet)
    • klingen verbo (klinge, klingst, klingt, klingte, klingtet, geklingt)
  2. klinken (spijkeren; vastnagelen; timmeren; vastspijkeren; vastslaan)
    hämmern; tischlern; nageln; einhämmern; schlagen; annageln; festnageln; Nägel einschlagen
    • hämmern verbo (hämmre, hämmerst, hämmert, hämmerte, hämmertet, gehämmert)
    • tischlern verbo (tischlere, tischlerst, tischlert, tischlerte, tischlertet, getischlert)
    • nageln verbo (nagele, nagelst, nagelt, nagelte, nageltet, genagelt)
    • einhämmern verbo (hämmere ein, hämmerst ein, hämmert ein, hämmerte ein, hämmertet ein, eingehämmert)
    • schlagen verbo (schlage, schlägst, schlägt, schlug, schlugt, geschlagen)
    • annageln verbo (nagele an, nagelst an, nagelt an, nagelte an, nageltet an, angenagelt)
    • festnageln verbo (nagle fest, nagelst fest, nagelt fest, nagelte fest, nageltet fest, festgenagelt)
  3. klinken (vastklinken)
    klammern; festklammern
    • klammern verbo (klammere, klammerst, klammert, klammerte, klammertet, geklammert)
    • festklammern verbo

Conjugaciones de klinken:

o.t.t.
  1. klink
  2. klinkt
  3. klinkt
  4. klinken
  5. klinken
  6. klinken
o.v.t.
  1. klonk
  2. klonk
  3. klonk
  4. klonken
  5. klonken
  6. klonken
v.t.t.
  1. heb geklonken
  2. hebt geklonken
  3. heeft geklonken
  4. hebben geklonken
  5. hebben geklonken
  6. hebben geklonken
v.v.t.
  1. had geklonken
  2. had geklonken
  3. had geklonken
  4. hadden geklonken
  5. hadden geklonken
  6. hadden geklonken
o.t.t.t.
  1. zal klinken
  2. zult klinken
  3. zal klinken
  4. zullen klinken
  5. zullen klinken
  6. zullen klinken
o.v.t.t.
  1. zou klinken
  2. zou klinken
  3. zou klinken
  4. zouden klinken
  5. zouden klinken
  6. zouden klinken
diversen
  1. klink!
  2. klinkt!
  3. geklonken
  4. klinkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for klinken:

NounTraducciones relacionadasOther Translations
klammern hechting; vasthechting
VerbTraducciones relacionadasOther Translations
Nägel einschlagen klinken; spijkeren; timmeren; vastnagelen; vastslaan; vastspijkeren
annageln klinken; spijkeren; timmeren; vastnagelen; vastslaan; vastspijkeren
einhämmern klinken; spijkeren; timmeren; vastnagelen; vastslaan; vastspijkeren aandringen; doordrammen; doordrukken; drammen; heien; inhameren; inprenten; instampen; op het hart drukken; zeuren
festklammern klinken; vastklinken knellen; vasthouden; vastklemmen; vastknellen
festnageln klinken; spijkeren; timmeren; vastnagelen; vastslaan; vastspijkeren letterlijk nemen
hämmern klinken; spijkeren; timmeren; vastnagelen; vastslaan; vastspijkeren beuken; bonken; bonzen; doordouwen; doorzetten; hameren; hard slaan; hengsten; inhameren; instampen; kloppen met een hamer; luiden; meppen; rammen; slaan; timmeren
klammern klinken; vastklinken aanhechten; bevestigen; hechten; klampen; klemmen; knellen; omklemmen; vastnaaien
klingen klank voortbrengen; klinken; luiden kletteren; rammelen
läuten klank voortbrengen; klinken; luiden aanbellen; bellen; bonzen; klokluiden; luiden
nageln klinken; spijkeren; timmeren; vastnagelen; vastslaan; vastspijkeren
schlagen klinken; spijkeren; timmeren; vastnagelen; vastslaan; vastspijkeren bakkeleien; behalen; bekampen; beroeren; bestrijden; beuken; bevechten; bonken; doorhakken; doorhouwen; doorklieven; doormidden hakken; duelleren; een klap geven; een opdonder verkopen; een radslag maken; hameren; hard slaan; heien; hengsten; in tweeën houwen; kampen; kleunen; klieven; kloven; knokken; matten; meppen; raken; rammen; slaan; timmeren; tokkelen; treffen; vechten; verkrijgen; winnen
tischlern klinken; spijkeren; timmeren; vastnagelen; vastslaan; vastspijkeren hout bewerken

Palabras relacionadas con "klinken":


Sinónimos de "klinken":


Definiciones relacionadas de "klinken":

  1. een geluid laten horen1
    • zijn stem klinkt verkouden1
  2. eraan vastmaken1
    • de platen werden aan elkaar geklonken1
  3. je glas tegen dat van iemand anders tikken om geluk te wensen1
    • om 12 uur klonken we met elkaar1

Wiktionary: klinken

klinken
verb
  1. een bepaalde klank voortbrengen
klinken
verb
  1. etwas schrillen lassen
  2. (intransitiv) einen hohen, grellen und sehr lauten Ton erzeugen

Cross Translation:
FromToVia
klinken läuten; klingeln ring — to produce the sound of a bell or a similar sound
klinken klingen ring — of something spoken or written, to appear to be, to seem, to sound
klinken klingen; erklingen sound — to produce a sound
klinken anläuten; klingeln; anklingeln; hallen; klingen; läuten; schallen; tönen; gellen sonnerrendre un son.

klink:

klink [de ~] sustantivo

  1. de klink (deurklink; kruk; hendel)
    die Krücke; der Hebel; die Klinke; der Griff; der Henkel; der Handgriff
  2. de klink (inklinking van bout; inklinking)

Translation Matrix for klink:

NounTraducciones relacionadasOther Translations
Einhämmern eines Bolzens inklinking; inklinking van bout; klink
Griff deurklink; hendel; klink; kruk beugel; draagbeugel; gevest; greep; handel; handgreep; handvat; heft; hendel; hengsel; kolf
Handgriff deurklink; hendel; klink; kruk deurklink; deurkruk; greep; handel; handgreep; handvat; heft; hendel; kolf; kruk
Hebel deurklink; hendel; klink; kruk
Henkel deurklink; hendel; klink; kruk beugel; deurklink; deurkruk; draagbeugel; greep; handel; handgreep; handvat; heft; hendel; hengsel; kolf; kruk
Klinke deurklink; hendel; klink; kruk
Krücke deurklink; hendel; klink; kruk kruk; krukje; pianokrukje; poef; taboeret

Palabras relacionadas con "klink":


Wiktionary: klink

klink
noun
  1. handvat om de deur te openen of te sluiten
  2. constructie om een deur gesloten te houden

Traducciones relacionadas de klinken