Resumen
Neerlandés a alemán:   más información...
  1. regel:
  2. regelen:
  3. Wiktionary:
Alemán a neerlandés:   más información...
  1. Regel:
  2. Wiktionary:


Neerlandés

Traducciones detalladas de regel de neerlandés a alemán

regel:

regel [de ~ (m)] sustantivo

  1. de regel (schriftlijn)
    die Zeile; die Schreiblinie
  2. de regel (voorschrift; wet; regeling; reglement; orde)
    die Vorschrift; Gesetz; Reglement; die Regelung; die Richtlinie; die Ordnung; die Verordnung; Gebot; die Verfügung; die Satzung; Statut; die Bestimmung; die Anordnung; die Dienstordnung
  3. de regel
    die Zeile
    • Zeile [die ~] sustantivo
  4. de regel
    die Regel
    • Regel [die ~] sustantivo
  5. de regel (filter)
    die Regel; der Filter

Translation Matrix for regel:

NounTraducciones relacionadasOther Translations
Anordnung orde; regel; regeling; reglement; voorschrift; wet afstelling; arrangement; bepaling; beschikbaarheid; beschikking; besluit; besluiten; constatering; determinatie; discipline; dwang; gehoorzaamheid; indeling; inregeling; instelling; onderwerping; opbouw; opstelling; orde; ordening; organisatie; raadsbesluit; rangschikking; regelgeving; regeling; regularisatie; samenstelling; schikking; structuur; systeem; tucht; vaststelling
Bestimmung orde; regel; regeling; reglement; voorschrift; wet afspraak; akkoord; bepaling; besluit; besluiten; bestemming; constatering; determinatie; discipline; doel; dwang; eindhalte; eindpunt; eindstation; gehoorzaamheid; onderwerping; orde; overeenkomst; raadsbesluit; regeling; reisbestemming; schikking; tucht; uiteindelijke doel; vaststelling
Dienstordnung orde; regel; regeling; reglement; voorschrift; wet dienstregeling; dienstrooster; dienstvoorschrift; reglement; rooster
Filter filter; regel filter; filterzakje
Gebot orde; regel; regeling; reglement; voorschrift; wet belofte; bevel; bod; commando; gebod; gelofte; order; toezegging; verbintenis; verplichting
Gesetz orde; regel; regeling; reglement; voorschrift; wet wet
Ordnung orde; regel; regeling; reglement; voorschrift; wet arrangement; bestel; dienstvoorschrift; discipline; dwang; gehoorzaamheid; indeling; onderwerping; opbouw; opstelling; orde; ordening; organisatie; rangschikking; regelgeving; regeling; regelmaat; reglement; regularisatie; samenstel; samenstelling; schikking; structuur; systeem; tucht
Regel filter; regel constatering; discipline; dwang; gehoorzaamheid; misselijkheid; onderwerping; ongesteldheid; onpasselijkheid; orde; stelregel; tucht; vaststelling
Regelung orde; regel; regeling; reglement; voorschrift; wet afspraak; akkoord; arrangement; overeenkomst; regelgeving; regeling; regularisatie; schaderegeling; schikking; vereffening; vergelijk
Reglement orde; regel; regeling; reglement; voorschrift; wet
Richtlinie orde; regel; regeling; reglement; voorschrift; wet aanwijzing; beleid; richtlijn; richtsnoer; voorschrift
Satzung orde; regel; regeling; reglement; voorschrift; wet constatering; vaststelling
Schreiblinie regel; schriftlijn
Statut orde; regel; regeling; reglement; voorschrift; wet handvest; statuut
Verfügung orde; regel; regeling; reglement; voorschrift; wet afkondiging; besluit; besluiten; compromis; decreet; discipline; dwang; gehoorzaamheid; onderwerping; orde; raadsbesluit; tucht; uitvaardiging; vergelijk
Verordnung orde; regel; regeling; reglement; voorschrift; wet afkondiging; bepaling; beschikbaarheid; beschikking; besluit; besluiten; constatering; decreet; determinatie; discipline; dwang; gehoorzaamheid; onderwerping; orde; raadsbesluit; tucht; uitvaardiging; vaststelling; verordening
Vorschrift orde; regel; regeling; reglement; voorschrift; wet discipline; dwang; gehoorzaamheid; onderwerping; orde; tucht
Zeile regel; schriftlijn gelid; gezichtsrimpel; record; rij; rimpel
- voorschrift

Palabras relacionadas con "regel":

  • regelen, regels, regeltje, regeltjes

Sinónimos de "regel":


Definiciones relacionadas de "regel":

  1. lijn van woorden1
    • de eerste vijf regels zijn dikgedrukt1
  2. bepaling wat wel of niet mag1
    • de regel is dat je om tien uur thuis bent1

Wiktionary: regel

regel
noun
  1. Abschnitt in einem Text, Musikwerk
  2. Verhaltensvorschrift
  3. typisches Verhalten
  4. Leiste (meist aus Holz oder Kunststoff bestehend), an der Längenmarkierungen markiert sind, um gerade Linien (mit bestimmten Längen) zu ziehen

Cross Translation:
FromToVia
regel Zeile; ein <a class="defDestWord" href="https://www.interglot.es/diccionario/de/nl/search?q=paar&l=nl%7Cde" title="Traducir 'paar' de alemán a neerlandés"><span lang="de">paar</span></a> <a class="defDestWord" href="https://www.interglot.es/diccionario/de/nl/search?q=Zeilen&l=nl%7Cde" title="Traducir 'Zeilen' de alemán a neerlandés"><span lang="de">Zeilen</span></a> line — letter, written form of communication
regel Zeile line — single horizontal row of text on a screen, printed paper, etc.
regel Gebot; Vorschrift precept — rule or principle governing personal conduct
regel Regel rule — regulation
regel Linie; Strich; Zeile ligne — Traductions à trier suivant le sens

regel forma de regelen:

regelen verbo (regel, regelt, regelde, regelden, geregeld)

  1. regelen (iets op touw zetten; arrangeren)
    regeln; organisieren; einrichten; veranstalten; anordnen; bauen; ausrichten; aufstellen; herrichten; aufbauen; erbauen; deichseln; errichten
    • regeln verbo (regele, regelst, regelt, regelte, regeltet, geregelt)
    • organisieren verbo (organisiere, organisierst, organisiert, organisierte, organisiertet, organisiert)
    • einrichten verbo (richte ein, richtest ein, richtet ein, richtete ein, richtetet ein, eingerichtet)
    • veranstalten verbo (veranstalte, veranstaltest, veranstaltet, veranstaltete, veranstaltetet, veranstaltet)
    • anordnen verbo (ordne an, ordnest an, ordnet an, ordnete an, ordnetet an, angeordnet)
    • bauen verbo (baue, baust, baut, baute, bautet, gebaut)
    • ausrichten verbo (richte aus, richtest aus, richtet aus, richtete aus, richtetet aus, ausgerichtet)
    • aufstellen verbo (stelle auf, stellst auf, stellt auf, stellte auf, stelltet auf, aufgestellt)
    • herrichten verbo (herrichte, herrichtest, herrichtet, herrichtete, herrichtetet, hergerichtet)
    • aufbauen verbo (baue auf, baust auf, baut auf, baute auf, bautet auf, aufgebaut)
    • erbauen verbo (erbaue, erbaust, erbaut, erbaute, erbautet, erbaut)
    • deichseln verbo (deichsele, deichselst, deichselt, deichselte, deichseltet, gedeichselt)
    • errichten verbo (errichte, errichtest, errichtet, errichtete, errichtetet, errichtet)
  2. regelen (schikken)
    regeln; Maßregeln treffen
  3. regelen (arrangeren; afspreken; bedisselen)
    regeln; organisieren; regulieren; steuern; ordnen
    • regeln verbo (regele, regelst, regelt, regelte, regeltet, geregelt)
    • organisieren verbo (organisiere, organisierst, organisiert, organisierte, organisiertet, organisiert)
    • regulieren verbo (reguliere, regulierst, reguliert, regulierte, reguliertet, reguliert)
    • steuern verbo (steuere, steuerst, steuert, steuerte, steuertet, gesteuert)
    • ordnen verbo (ordne, ordnest, ordnet, ordnete, ordnetet, geordnet)
  4. regelen (afstemmen; bijstellen; afstellen)
    abstimmen; ablehnen
    • abstimmen verbo (stimme ab, stimmst ab, stimmt ab, stimmte ab, stimmtet ab, abgestimmt)
    • ablehnen verbo (lehne ab, lehnst ab, lehnt ab, lehnte ab, lehntet ab, abgelehnt)
  5. regelen (in orde maken; klaren; afdoen)
    klären; in Ordnung bringen

Conjugaciones de regelen:

o.t.t.
  1. regel
  2. regelt
  3. regelt
  4. regelen
  5. regelen
  6. regelen
o.v.t.
  1. regelde
  2. regelde
  3. regelde
  4. regelden
  5. regelden
  6. regelden
v.t.t.
  1. heb geregeld
  2. hebt geregeld
  3. heeft geregeld
  4. hebben geregeld
  5. hebben geregeld
  6. hebben geregeld
v.v.t.
  1. had geregeld
  2. had geregeld
  3. had geregeld
  4. hadden geregeld
  5. hadden geregeld
  6. hadden geregeld
o.t.t.t.
  1. zal regelen
  2. zult regelen
  3. zal regelen
  4. zullen regelen
  5. zullen regelen
  6. zullen regelen
o.v.t.t.
  1. zou regelen
  2. zou regelen
  3. zou regelen
  4. zouden regelen
  5. zouden regelen
  6. zouden regelen
en verder
  1. is geregeld
diversen
  1. regel!
  2. regelt!
  3. geregeld
  4. regelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

regelen [het ~] sustantivo

  1. het regelen (organiseren)
    Organisieren; Regeln
  2. het regelen (inregelen; afstemmen; instellen; afstellen)
    Einstellen; die Feineinstellung; Abstimmen

Translation Matrix for regelen:

NounTraducciones relacionadasOther Translations
Abstimmen afstellen; afstemmen; inregelen; instellen; regelen
Einstellen afstellen; afstemmen; inregelen; instellen; regelen aanpassing; bijstelling; het plaatsen; huren van persoon; inhuren; plaatsing
Feineinstellung afstellen; afstemmen; inregelen; instellen; regelen
Organisieren organiseren; regelen
Regeln organiseren; regelen afspraak; akkoord; overeenkomst; regeling; schikking
VerbTraducciones relacionadasOther Translations
Maßregeln treffen regelen; schikken
ablehnen afstellen; afstemmen; bijstellen; regelen afdrijven; afketsen; afkeuren; afstemmen; afwijzen; bedanken; danken; declineren; ongeschikt verklaren; ontheffen; ontslaan; ricocheren; terugwijzen; uitsturen; verlijeren; vertikken; verweren; verwerpen; verzenden; wegstemmen; wegsturen; wegzenden; weigeren; wraken
abstimmen afstellen; afstemmen; bijstellen; regelen afstellen; afstemmen; gelijkschakelen; kiezen; stemmen; zijn stem uitbrengen
anordnen arrangeren; iets op touw zetten; regelen aanvoeren; afkondigen; bestemmen; bevel voeren over; bevelen; commanderen; decreteren; dicteren; gebieden; gelasten; ingeven; leiden; leidinggeven; ordonneren; verordenen; verordineren; voorschrijven
aufbauen arrangeren; iets op touw zetten; regelen aankweken; aanplanten; bouwen; construeren; fokken; genereren; inrichten; installeren; kweken; muziek componeren; opbouwen; opkweken; planten; procreëren; telen; verbouwen; voortbrengen
aufstellen arrangeren; iets op touw zetten; regelen betogen; bouwen; construeren; consumeren; demonstreren; deponeren; formeren; gebruiken; inrichten; installeren; leggen; muziek componeren; neerleggen; neerzetten; onderuit halen; opbouwen; oprichten; optrekken; overeindzetten; plaatsen; posten; posteren; stationeren; verbruiken; zetten
ausrichten arrangeren; iets op touw zetten; regelen doen; handelen; herstellen; in een bep. richting plaatsen; in het gelid stellen; mikken; recht maken; repareren; richten; uitlijnen; uitrichten; uitvoeren; vernieuwen; verrichten
bauen arrangeren; iets op touw zetten; regelen aanbouwen; aanbrengen; aanleggen; bijbouwen; bouwen; construeren; inrichten; installeren; metselen; monteren en aansluiten; opbouwen; plaatsen; uitbouwen
deichseln arrangeren; iets op touw zetten; regelen fiksen; flikken; goedmaken; herstellen; iemand iets flikken; lappen; leveren; maken; rechtzetten; repareren
einrichten arrangeren; iets op touw zetten; regelen aanbrengen; aanleggen; inrichten; installeren; meubileren; monteren en aansluiten; plaatsen; reglementeren
erbauen arrangeren; iets op touw zetten; regelen aanbouwen; bijbouwen; bouwen; construeren; inrichten; installeren; uitbouwen
errichten arrangeren; iets op touw zetten; regelen aanbouwen; bijbouwen; bouwen; construeren; funderen; gronden; grondvesten; inrichten; installeren; instellen; invoeren; omhoogkomen; opbouwen; oprichten; opstijgen; opvliegen; stichten; uitbouwen
herrichten arrangeren; iets op touw zetten; regelen aanpassen; geschikt maken; op orde brengen
in Ordnung bringen afdoen; in orde maken; klaren; regelen herstellen; in orde brengen; in orde maken
klären afdoen; in orde maken; klaren; regelen accentueren; belichten; in zedelijk opzicht zuiveren; klaren; kuisen; louteren; nader verklaren; ophelderen; opklaren; reinigen; toelichten; uiteenzetten; uitleggen; verduidelijken; verhelderen; verklaren; wolken verdwijnen
ordnen afspreken; arrangeren; bedisselen; regelen arrangeren; groeperen; indelen; ordenen; rangeren; rangordenen; rangschikken; schiften; sorteren; structureren; structuur aanbrengen; struktureren; systematiseren; uitzoeken; vlijen
organisieren afspreken; arrangeren; bedisselen; iets op touw zetten; regelen
regeln afspreken; arrangeren; bedisselen; iets op touw zetten; regelen; schikken iets regelen; reglementeren; regulariseren
regulieren afspreken; arrangeren; bedisselen; regelen gelijk trekken; normaliseren; reglementeren; regulariseren; reguleren; standaardiseren
steuern afspreken; arrangeren; bedisselen; regelen aan het stuur zitten; aanvoeren; betreden; bevaren; bevel voeren over; beïnvloeden; binnengaan; binnenkomen; binnenlopen; binnenstappen; binnentreden; commanderen; gezaghebben; heersen; iets regelen; ingaan; karren; koers zetten naar; koersen naar; leiden; leidinggeven; macht uitoefenen; navigeren; overheersen; regeren; rijden; stevenen; sturen; varen; vliegtuig besturen; zenden
veranstalten arrangeren; iets op touw zetten; regelen

Palabras relacionadas con "regelen":


Definiciones relacionadas de "regelen":

  1. ervoor zorgen dat het goed gaat1
    • de agent regelt het verkeer1

Wiktionary: regelen


Cross Translation:
FromToVia
regelen ordnen; aufstellen; systematisieren; arrangieren arrange — to set up, organise
regelen umgehen; behandeln deal — handle, manage
regelen reglen govern — to control the speed or magnitude of
regelen regeln regulate — adjust
regelen anbequemen; anpassen; angleichen; arrangieren; einrichten; ordnen; anordnen; veranstalten; in Ordnung bringen; zurechtmachen; herrichten; organisieren; vorbereiten; machen; bearbeiten; ausrichten; abwickeln; erledigen; übereinkommen accommoderdonner, procurer de la commodité.
regelen arrangieren; einrichten; ordnen; anordnen; veranstalten; in Ordnung bringen; zurechtmachen; herrichten; organisieren; vorbereiten; machen; bearbeiten; ausrichten; abwickeln; erledigen; übereinkommen arrangerarranger (transitive) (fr)
regelen stimmen; einstellen; disponieren; verfügen; walten; zu seiner Verfügung haben; anordnen; bestimmen; planen; arrangieren; einrichten; ordnen; veranstalten; in Ordnung bringen; zurechtmachen; herrichten; organisieren; vorbereiten; machen; bearbeiten; ausrichten; abwickeln; erledigen; übereinkommen disposerarranger, mettre dans l’ordre le plus convenable.
regelen einrichten; organisieren organiserdisposer les parties d’un corps pour les fonctions auxquelles il destiner.
regelen stimmen; einstellen; berichtigen; führen; leiten; lenken réglertirer avec la règle des lignes droites sur du papier, du parchemin, du carton, etc. cf|papier réglé.

Traducciones relacionadas de regel



Alemán

Traducciones detalladas de regel de alemán a neerlandés

Regel:

Regel [die ~] sustantivo

  1. die Regel (Grundregel)
    de stelregel
  2. die Regel (Zucht; Ordnung; Disziplin; )
    de discipline; de onderwerping; de gehoorzaamheid; de orde; de dwang; de tucht
  3. die Regel (Anordnung; Verordnung; Setzung; Bestimmung; Satzung)
    de vaststelling; de constatering
  4. die Regel (Unpäßlichkeit; Unwohlsein; Menstruation; Periode)
    de misselijkheid; de ongesteldheid; de onpasselijkheid
  5. die Regel (Filter)
    de regel; filter
  6. die Regel
    de regel
    • regel [de ~ (m)] sustantivo

Translation Matrix for Regel:

NounTraducciones relacionadasOther Translations
constatering Anordnung; Bestimmung; Regel; Satzung; Setzung; Verordnung
discipline Anordnung; Bestimmung; Disziplin; Fügung; Ordnung; Regel; Unterwerfung; Verfügung; Verordnung; Vorschrift; Zucht Disziplin; Fach; Fachgebiet; Fachwissenschaft; Sektor
dwang Anordnung; Bestimmung; Disziplin; Fügung; Ordnung; Regel; Unterwerfung; Verfügung; Verordnung; Vorschrift; Zucht Druck; Durchsetzung; Pression; Zwang
filter Filter; Filtertüte
gehoorzaamheid Anordnung; Bestimmung; Disziplin; Fügung; Ordnung; Regel; Unterwerfung; Verfügung; Verordnung; Vorschrift; Zucht Anordnung; Disziplin; Folgsamkeit; Gehorsamkeit; Unterwerfung; Verordnung; Vorschrift
misselijkheid Menstruation; Periode; Regel; Unpäßlichkeit; Unwohlsein
onderwerping Anordnung; Bestimmung; Disziplin; Fügung; Ordnung; Regel; Unterwerfung; Verfügung; Verordnung; Vorschrift; Zucht Anordnung; Disziplin; Folgsamkeit; Gehorsamkeit; Unterwerfung; Verordnung; Vorschrift
ongesteldheid Menstruation; Periode; Regel; Unpäßlichkeit; Unwohlsein Menstruation; Unwohlsein
onpasselijkheid Menstruation; Periode; Regel; Unpäßlichkeit; Unwohlsein
orde Anordnung; Bestimmung; Disziplin; Fügung; Ordnung; Regel; Unterwerfung; Verfügung; Verordnung; Vorschrift; Zucht Anordnung; Bestimmung; Dienstordnung; Fusion; Gebot; Gemeinschaft; Genossenschaft; Geselligkeitsverein; Gesellschaft; Gesellschaftsschicht; Gesetz; Gilde; Gleichmäßigkeit; Gruppe; Handwerksgilde; Klasse; Klub; Korporation; Kreis; Ordnung; Position; Rang; Rangordnung; Regelmäßigkeit; Regelung; Reglement; Richtlinie; Runde; Satzung; Schicht; Stand; Statut; Symmetrie; Verein; Vereinigung; Verfügung; Verordnung; Vorschrift
regel Filter; Regel Anordnung; Bestimmung; Dienstordnung; Gebot; Gesetz; Ordnung; Regelung; Reglement; Richtlinie; Satzung; Schreiblinie; Statut; Verfügung; Verordnung; Vorschrift; Zeile
stelregel Grundregel; Regel
tucht Anordnung; Bestimmung; Disziplin; Fügung; Ordnung; Regel; Unterwerfung; Verfügung; Verordnung; Vorschrift; Zucht
vaststelling Anordnung; Bestimmung; Regel; Satzung; Setzung; Verordnung
Not SpecifiedTraducciones relacionadasOther Translations
filter Filter; Regel Filter

Sinónimos de "Regel":


Wiktionary: Regel

Regel
noun
  1. Verhaltensvorschrift
  2. typisches Verhalten

Cross Translation:
FromToVia
Regel menstruatie menstruation — periodic discharging of the menses
Regel regel rule — regulation
Regel menstruatie; maandstonden menstruation — Ensemble des phénomènes qui se manifestent dans les organes génitaux de la femme

Traducciones relacionadas de regel