Resumen
Neerlandés a alemán:   más información...
  1. afschermen:
  2. Wiktionary:


Neerlandés

Traducciones detalladas de afschermen de neerlandés a alemán

afschermen:

afschermen verbo (scherm af, schermt af, schermde af, schermden af, afgeschermd)

  1. afschermen (afdekken; beschermen; afschutten; beschutten)
    abdecken; abschirmen; begrenzen; umzäunen; abgrenzen; absperren; abzäunen
    • abdecken verbo (decke ab, deckst ab, deckt ab, deckte ab, decktet ab, abgedeckt)
    • abschirmen verbo (schirme ab, schirmst ab, schirmt ab, schirmte ab, schirmtet ab, abgeschirmt)
    • begrenzen verbo (begrenze, begrenzest, begrenzt, begrenzte, begrenztet, begrenzt)
    • umzäunen verbo (zäune um, zäunst um, zäunt um, zäunte um, zäuntet um, umgezäunt)
    • abgrenzen verbo (grenze ab, grenzt ab, grenzte ab, grenztet ab, abgegrenzt)
    • absperren verbo (sperre ab, sperrst ab, sperrt ab, sperrte ab, sperrtet ab, abgesperrt)
    • abzäunen verbo (zäune ab, zäunst ab, zäunt ab, zäunte ab, zäuntet ab, abgezäunt)
  2. afschermen (afgrendelen)
    abschirmen; abriegeln; absperren
    • abschirmen verbo (schirme ab, schirmst ab, schirmt ab, schirmte ab, schirmtet ab, abgeschirmt)
    • abriegeln verbo (riegele ab, riegelst ab, riegelt ab, riegelte ab, riegeltet ab, abgeriegelt)
    • absperren verbo (sperre ab, sperrst ab, sperrt ab, sperrte ab, sperrtet ab, abgesperrt)

Conjugaciones de afschermen:

o.t.t.
  1. scherm af
  2. schermt af
  3. schermt af
  4. schermen af
  5. schermen af
  6. schermen af
o.v.t.
  1. schermde af
  2. schermde af
  3. schermde af
  4. schermden af
  5. schermden af
  6. schermden af
v.t.t.
  1. heb afgeschermd
  2. hebt afgeschermd
  3. heeft afgeschermd
  4. hebben afgeschermd
  5. hebben afgeschermd
  6. hebben afgeschermd
v.v.t.
  1. had afgeschermd
  2. had afgeschermd
  3. had afgeschermd
  4. hadden afgeschermd
  5. hadden afgeschermd
  6. hadden afgeschermd
o.t.t.t.
  1. zal afschermen
  2. zult afschermen
  3. zal afschermen
  4. zullen afschermen
  5. zullen afschermen
  6. zullen afschermen
o.v.t.t.
  1. zou afschermen
  2. zou afschermen
  3. zou afschermen
  4. zouden afschermen
  5. zouden afschermen
  6. zouden afschermen
diversen
  1. scherm af!
  2. schermt af!
  3. afgeschermd
  4. afschermende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

afschermen [znw.] sustantivo

  1. afschermen (beschermen; afdekken)
    Beschützen; Abschirmen; Abdecken; Abblenden

Translation Matrix for afschermen:

NounTraducciones relacionadasOther Translations
Abblenden afdekken; afschermen; beschermen afschotten; afschutten
Abdecken afdekken; afschermen; beschermen
Abschirmen afdekken; afschermen; beschermen afschotten; afschutten
Beschützen afdekken; afschermen; beschermen
abdecken indekken
VerbTraducciones relacionadasOther Translations
abdecken afdekken; afschermen; afschutten; beschermen; beschutten afdekken; afhalen; afruimen; afstropen; bergen; blinderen; indekken; opruimen; overdekken; stropen; uitbenen; villen
abgrenzen afdekken; afschermen; afschutten; beschermen; beschutten afbakenen; afpalen; afzetten; begrenzen; beknotten; beperken; omheinen; omlijnen; uitstippelen; uitzetten
abriegeln afgrendelen; afschermen
abschirmen afdekken; afgrendelen; afschermen; afschutten; beschermen; beschutten achterhouden; afdekken; afruimen; behoeden; behouden; beschermen; bescherming bieden; beschutten; beveiligen; blinderen; in bescherming nemen; opruimen; van alarm voorzien; verbergen; verduisteren; verheimelijken; verstoppen; wegstoppen
absperren afdekken; afgrendelen; afschermen; afschutten; beschermen; beschutten afgrendelen; afsluiten; beknotten; beperken; blokkeren; borgen; dichtdoen; dichtmaken; grendelen; locken; op slot doen; op slot zetten; sluiten; stremmen; vergrendelen
abzäunen afdekken; afschermen; afschutten; beschermen; beschutten afbakenen; afpalen; afschotten; afschutten; afzetten; begrenzen; beknotten; beperken; omheinen; omlijnen
begrenzen afdekken; afschermen; afschutten; beschermen; beschutten afbakenen; afgrenzen; afpalen; afzetten; begrenzen; beknotten; beperken; inperken; omlijnen; van grenzen voorzien
umzäunen afdekken; afschermen; afschutten; beschermen; beschutten afbakenen; afpalen; afzetten; begrenzen; beknotten; beperken; omheinen; omlijnen

Wiktionary: afschermen

afschermen
verb
  1. met een scherm scheiden, omsluiten

Cross Translation:
FromToVia
afschermen beschützen shield — to protect, to defend