Neerlandés

Traducciones detalladas de circuleren de neerlandés a alemán

circuleren:

circuleren verbo (circuleer, circuleert, circuleerde, circuleerden, gecirculeerd)

  1. circuleren (in omloop zijn)
    zirkulieren; im Umlauf sein
  2. circuleren (rouleren)
    zirkulieren; kreisen; umlaufen; inUmlaufsein
    • zirkulieren verbo (zirkuliere, zirkulierst, zirkuliert, zirkulierte, zirkuliertet, zirkuliert)
    • kreisen verbo (kreise, kreisst, kreist, kreiste, kreistet, gekreist)
    • umlaufen verbo (laufe um, laufst um, lauft um, lief um, lieft um, umgelaufen)
    • inUmlaufsein verbo

Conjugaciones de circuleren:

o.t.t.
  1. circuleer
  2. circuleert
  3. circuleert
  4. circuleren
  5. circuleren
  6. circuleren
o.v.t.
  1. circuleerde
  2. circuleerde
  3. circuleerde
  4. circuleerden
  5. circuleerden
  6. circuleerden
v.t.t.
  1. heb gecirculeerd
  2. hebt gecirculeerd
  3. heeft gecirculeerd
  4. hebben gecirculeerd
  5. hebben gecirculeerd
  6. hebben gecirculeerd
v.v.t.
  1. had gecirculeerd
  2. had gecirculeerd
  3. had gecirculeerd
  4. hadden gecirculeerd
  5. hadden gecirculeerd
  6. hadden gecirculeerd
o.t.t.t.
  1. zal circuleren
  2. zult circuleren
  3. zal circuleren
  4. zullen circuleren
  5. zullen circuleren
  6. zullen circuleren
o.v.t.t.
  1. zou circuleren
  2. zou circuleren
  3. zou circuleren
  4. zouden circuleren
  5. zouden circuleren
  6. zouden circuleren
diversen
  1. circuleer!
  2. circuleert!
  3. gecirculeerd
  4. circulerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for circuleren:

VerbTraducciones relacionadasOther Translations
im Umlauf sein circuleren; in omloop zijn
inUmlaufsein circuleren; rouleren
kreisen circuleren; rouleren cirkelen
umlaufen circuleren; rouleren langs een omweg lopen; omlopen
zirkulieren circuleren; in omloop zijn; rouleren

Wiktionary: circuleren

circuleren
verb
  1. in omloop zijn

Cross Translation:
FromToVia
circuleren umgehen; herumgehen; umlaufen; zirkulieren; kreisen; im Umlauf sein; kursieren; auf und ab gehen; verkehren circuler — Se mouvoir circulairement.