Neerlandés

Traducciones detalladas de verscheiden de neerlandés a alemán

verscheiden:

verscheiden adj.

  1. verscheiden (ettelijk)

verscheiden [het ~] sustantivo

  1. het verscheiden (overlijden; dood)
    Sterben; Einbüssen; Einstürzen

verscheiden verbo (verscheid, verscheidt, verscheidde, verscheidden, verscheiden)

  1. verscheiden (overlijden; sterven; doodgaan; )
    sterben; hingehen; einschlummern; verscheiden; versterben; hinscheiden; einschlafen; erliegen; abkratzen; entschlafen; dahingehen; fortgehen
    • sterben verbo (sterbe, stirbst, stirbt, starb, starbt, gestorben)
    • hingehen verbo (gehe hin, gehst hin, geht hin, ging hin, gingt hin, hingegangen)
    • einschlummern verbo (schlummere ein, schlummerst ein, schlummert ein, schlummerte ein, schlummertet ein, eingeschlummert)
    • verscheiden verbo (verscheide, verscheidet, verschied, verschiedet, verschieden)
    • versterben verbo (versterbe, verstirbst, verstirbt, verstarb, verstarbten, verstorben)
    • hinscheiden verbo (scheide hin, scheidest hin, scheidet hin, scheidete hin, scheidetet hin, hingescheidet)
    • einschlafen verbo (schlafe ein, schläfst ein, schläft ein, schlief ein, schlieft ein, eingeschlafen)
    • erliegen verbo (erliege, erliegst, erliegt, erlag, erlagt, erlegen)
    • abkratzen verbo (kratze ab, kratzt ab, kratzte ab, kratztet ab, abgekratzt)
    • entschlafen verbo (entschlafe, entschläfst, entschläft, entschlief, entschlieft, entschlafen)
    • dahingehen verbo (gehe dahin, gehst dahin, geht dahin, ging dahin, gingt dahin, dahingegangen)
    • fortgehen verbo (gehe fort, gehst fort, geht fort, ging fort, gingt fort, fortgegangen)

Conjugaciones de verscheiden:

o.t.t.
  1. verscheid
  2. verscheidt
  3. verscheidt
  4. verscheiden
  5. verscheiden
  6. verscheiden
o.v.t.
  1. verscheidde
  2. verscheidde
  3. verscheidde
  4. verscheidden
  5. verscheidden
  6. verscheidden
v.t.t.
  1. ben verscheiden
  2. bent verscheiden
  3. is verscheiden
  4. zijn verscheiden
  5. zijn verscheiden
  6. zijn verscheiden
v.v.t.
  1. was verscheiden
  2. was verscheiden
  3. was verscheiden
  4. waren verscheiden
  5. waren verscheiden
  6. waren verscheiden
o.t.t.t.
  1. zal verscheiden
  2. zult verscheiden
  3. zal verscheiden
  4. zullen verscheiden
  5. zullen verscheiden
  6. zullen verscheiden
o.v.t.t.
  1. zou verscheiden
  2. zou verscheiden
  3. zou verscheiden
  4. zouden verscheiden
  5. zouden verscheiden
  6. zouden verscheiden
diversen
  1. verscheid!
  2. verscheidt!
  3. verscheiden
  4. verscheidend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for verscheiden:

NounTraducciones relacionadasOther Translations
Einbüssen dood; overlijden; verscheiden
Einstürzen dood; overlijden; verscheiden achteruitgang; ineenstorten; ineenstortingen; instorten; instorting; instortingen; inzinking; neervallen
Sterben dood; overlijden; verscheiden sterfgeval; sterfte
VerbTraducciones relacionadasOther Translations
abkratzen doodgaan; heengaan; inslapen; ontslapen; overlijden; sterven; verscheiden afkrabben; afschrappen; inrukken; opdonderen; ophoepelen; opkrassen; oplazeren; schrapen; schrappen; wegkrabben
dahingehen doodgaan; heengaan; inslapen; ontslapen; overlijden; sterven; verscheiden doodgaan; kapotgaan; omkomen; overlijden; sterven
einschlafen doodgaan; heengaan; inslapen; ontslapen; overlijden; sterven; verscheiden indommelen; indutten; insluimeren; kelderen; wegzakken; zakken
einschlummern doodgaan; heengaan; inslapen; ontslapen; overlijden; sterven; verscheiden indommelen; indutten; insluimeren; kelderen; wegzakken; zakken
entschlafen doodgaan; heengaan; inslapen; ontslapen; overlijden; sterven; verscheiden bezwijken; doodgaan; heengaan; inslapen; kapotgaan; omkomen; overlijden; sneuvelen; sterven; vallen; wegvallen
erliegen doodgaan; heengaan; inslapen; ontslapen; overlijden; sterven; verscheiden afleggen; bezwijken; het onderspit delven; in elkaar storten; ondergaan; te gronde gaan; tenondergaan; zwichten
fortgehen doodgaan; heengaan; inslapen; ontslapen; overlijden; sterven; verscheiden aanhouden; continueren; doorgaan; een stapje verder gaan; heengaan; verdergaan; verlaten; vertrekken; vervolgen; voortgaan; voortzetten
hingehen doodgaan; heengaan; inslapen; ontslapen; overlijden; sterven; verscheiden afsterven; ophouden; sterven; uitsterven
hinscheiden doodgaan; heengaan; inslapen; ontslapen; overlijden; sterven; verscheiden doodgaan; kapotgaan; omkomen; overlijden; sterven
sterben doodgaan; heengaan; inslapen; ontslapen; overlijden; sterven; verscheiden afsterven; besterven; bezwijken; doodgaan; heengaan; hongeren; hongerlijden; inslapen; kapotgaan; omkomen; ophouden; overlijden; sneuvelen; sterven; uitsterven; vallen; verhongeren; verongelukken; verrekken; wegvallen
verscheiden doodgaan; heengaan; inslapen; ontslapen; overlijden; sterven; verscheiden afsterven; doodgaan; kapotgaan; omkomen; ophouden; overlijden; sterven; uitsterven
versterben doodgaan; heengaan; inslapen; ontslapen; overlijden; sterven; verscheiden afsterven; ophouden; sterven; uitsterven
ModifierTraducciones relacionadasOther Translations
mehrere ettelijk; verscheiden ettelijke; meerdere; verscheidene; verschillende
verschiedene ettelijk; verscheiden ettelijke; meerdere; verscheidene; verschillende

Palabras relacionadas con "verscheiden":


Wiktionary: verscheiden


Cross Translation:
FromToVia
verscheiden verschiedene various — an eclectic range of
verscheiden sterben décéder — admin|fr mourir, parler des personnes.
verscheiden Tod; Untergang; Verderbnis mort — arrêt de la vie
verscheiden sterben mourir — Cesser de vivre.

Traducciones automáticas externas:


Alemán

Traducciones detalladas de verscheiden de alemán a neerlandés

verscheiden:

verscheiden verbo (verscheide, verscheidet, verschied, verschiedet, verschieden)

  1. verscheiden (sterben; umkommen; entschlafen; hinscheiden; dahingehen)
    overlijden; sterven; doodgaan; kapotgaan; omkomen
    • overlijden verbo (overlijd, overlijdt, overleed, overleden, overleden)
    • sterven verbo (sterf, sterft, stierf, stierven, gestorven)
    • doodgaan verbo (ga dood, gaat dood, ging dood, gingen dood, doodgegaan)
    • kapotgaan verbo (ga kapot, gaat kapot, ging kapot, gingen kapot, kapot gegaan)
    • omkomen verbo (kom om, komt om, kwam om, kwamen om, omgekomen)
  2. verscheiden (sterben; hingehen; einschlummern; )
    overlijden; sterven
    – doodgaan 1
    • overlijden verbo (overlijd, overlijdt, overleed, overleden, overleden)
      • zijn vader is vorig jaar overleden1
    • sterven verbo (sterf, sterft, stierf, stierven, gestorven)
      • het konijn van Sandra is gestorven1
    doodgaan; heengaan; inslapen; ontslapen; verscheiden
    • doodgaan verbo (ga dood, gaat dood, ging dood, gingen dood, doodgegaan)
    • heengaan verbo (ga heen, gaat heen, ging heen, gingen heen, heengegaan)
    • inslapen verbo (slaap in, slaapt in, sliep in, sliepen in, ingeslapen)
    • ontslapen verbo (ontslaap, ontslaapt, ontsliep, ontsliepen, ontslapen)
    • verscheiden verbo (verscheid, verscheidt, verscheidde, verscheidden, verscheiden)
  3. verscheiden (sterben; aussterben; absterben; )
    sterven; ophouden; uitsterven; afsterven
    • sterven verbo (sterf, sterft, stierf, stierven, gestorven)
    • ophouden verbo (houd op, houdt op, hield op, hielden op, opgehouden)
    • uitsterven verbo (sterf uit, sterft uit, stierf uit, stierven uit, uitgestorven)
    • afsterven verbo (sterf af, sterft af, stierf af, stierven af, afgestorven)

Conjugaciones de verscheiden:

Präsens
  1. verscheide
  2. verscheidet
  3. verscheide
  4. verscheiden
  5. verscheide
  6. verscheiden
Imperfekt
  1. verschied
  2. verschiedest
  3. verschied
  4. verschieden
  5. verschiedet
  6. verschieden
Perfekt
  1. bin verschieden
  2. bist verschieden
  3. ist verschieden
  4. sind verschieden
  5. seid verschieden
  6. sind verschieden
1. Konjunktiv [1]
  1. verscheide
  2. verscheidest
  3. verscheide
  4. verscheiden
  5. verscheidet
  6. verscheiden
2. Konjunktiv
  1. verschiede
  2. verschiedest
  3. verschied
  4. verschieden
  5. verschiedet
  6. verschieden
Futur 1
  1. werde verscheiden
  2. wirst verscheiden
  3. wird verscheiden
  4. werden verscheiden
  5. werdet verscheiden
  6. werden verscheiden
1. Konjunktiv [2]
  1. würde verscheiden
  2. würdest verscheiden
  3. würde verscheiden
  4. würden verscheiden
  5. würdet verscheiden
  6. würden verscheiden
Diverses
  1. verscheid!
  2. verscheidet!
  3. verscheiden Sie!
  4. verschieden
  5. verscheidend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Translation Matrix for verscheiden:

NounTraducciones relacionadasOther Translations
afsterven Absterben; Hinscheiden
heengaan Abfahren; Abreisen; Weggehen
ophouden Aufhören; Ausscheiden
overlijden Einbüssen; Einstürzen; Sterben
uitsterven Aussterben; Erlöschen
verscheiden Einbüssen; Einstürzen; Sterben
VerbTraducciones relacionadasOther Translations
afsterven absterben; aussterben; eingehen; erlöschen; hingehen; sterben; verscheiden; versterben
doodgaan abkratzen; dahingehen; einschlafen; einschlummern; entschlafen; erliegen; fortgehen; hingehen; hinscheiden; sterben; umkommen; verscheiden; versterben entschlafen; im Sterben liegen; sterben; umkommen; zugrunde gehen
heengaan abkratzen; dahingehen; einschlafen; einschlummern; entschlafen; erliegen; fortgehen; hingehen; hinscheiden; sterben; verscheiden; versterben abfahren; abreisen; aufbrechen; ausscheiden; austreten; entschlafen; fortfahren; fortgehen; fortreisen; im Sterben liegen; seineZelteabbrechen; sterben; umkommen; verlassen; wegfahren; weggehen; wegreisen; zugrunde gehen
inslapen abkratzen; dahingehen; einschlafen; einschlummern; entschlafen; erliegen; fortgehen; hingehen; hinscheiden; sterben; verscheiden; versterben entschlafen; im Sterben liegen; sterben; umkommen; zugrunde gehen
kapotgaan dahingehen; entschlafen; hinscheiden; sterben; umkommen; verscheiden entzwei gehen; kaputt gehen; zerbrechen
omkomen dahingehen; entschlafen; hinscheiden; sterben; umkommen; verscheiden entschlafen; im Sterben liegen; sterben; umkommen; zugrunde gehen
ontslapen abkratzen; dahingehen; einschlafen; einschlummern; entschlafen; erliegen; fortgehen; hingehen; hinscheiden; sterben; verscheiden; versterben
ophouden absterben; aussterben; eingehen; erlöschen; hingehen; sterben; verscheiden; versterben abbrechen; abfallen; abhängen; abkoppeln; ablassen; abtrennen; anhalten; aufhalten; aufhören; ausfallen; ausscheiden; beenden; beschließen; bremsen; enden; entkoppeln; etwas aufgeben; fertigbringen; fertigkriegen; fertigmachen; fertigstellen; halten; hemmen; hinhalten; hochhalten; loshaken; loskoppeln; schließen; stocken; stoppen; verspäten; verzichten; verzögern; vollenden; zurücktreten
overlijden abkratzen; dahingehen; einschlafen; einschlummern; entschlafen; erliegen; fortgehen; hingehen; hinscheiden; sterben; umkommen; verscheiden; versterben entschlafen; im Sterben liegen; sterben; umkommen; zugrunde gehen
sterven abkratzen; absterben; aussterben; dahingehen; eingehen; einschlafen; einschlummern; entschlafen; erliegen; erlöschen; fortgehen; hingehen; hinscheiden; sterben; umkommen; verscheiden; versterben entschlafen; im Sterben liegen; sterben; umkommen; zugrunde gehen
uitsterven absterben; aussterben; eingehen; erlöschen; hingehen; sterben; verscheiden; versterben aussterben
verscheiden abkratzen; dahingehen; einschlafen; einschlummern; entschlafen; erliegen; fortgehen; hingehen; hinscheiden; sterben; verscheiden; versterben
AdjectiveTraducciones relacionadasOther Translations
verscheiden mehrere; verschiedene

Sinónimos de "verscheiden":


Traducciones automáticas externas: