Verb | Traducciones relacionadas | Other Translations |
abfangen
|
grijpen; klauwen; pakken; vangen; vatten; verstrikken
|
afvangen; buitmaken; onderscheppen; ondervangen; onderweg opvangen; opnemen; opvangen; vangen; wat neervalt opvangen
|
anwenden
|
nemen; pakken
|
aangrijpen; aanwenden; benutten; bezigen; gebruik maken van; gebruiken; hanteren; toepassen; utiliseren
|
bekommen
|
halen; pakken
|
behalen; bekomen; iets bemachtigen; in ontvangst nemen; krijgen; ontvangen; opstrijken; te pakken krijgen; verkrijgen; verwerven; winnen; zich hervinden
|
benutzen
|
nemen; pakken
|
aangrijpen; aanwenden; benutten; bezigen; exploiteren; gebruik maken van; gebruiken; hanteren; opgebruiken; opkrijgen; opmaken; toepassen; uitbuiten; utiliseren
|
eingreifen
|
grijpen; klauwen; pakken; vangen; vatten; verstrikken
|
bemiddelen; ingrijpen; interfereren; interrumperen; interveniëren; obsederen; tussenbeide komen; tussenkomen
|
einpacken
|
grijpen; klauwen; pakken; vangen; vatten; verstrikken
|
emballeren; inpakken; inwikkelen; kartonneren; kelderen; obsederen; uitbuiken; uitzakken; verpakken; zakken
|
erfassen
|
grijpen; klauwen; nemen; pakken; vangen; vatten; verstrikken
|
aanhouden; arresteren; betrappen; bijsluiten; bijvoegen; gevangennemen; iets bemachtigen; indexeren; inrekenen; insluiten; nuttigen; obsederen; omtrekken; oppakken; registreren; snappen; te pakken krijgen; toevoegen; van indexnummers voorzien; verkrijgen; verschalken; verstaan
|
ergreifen
|
grijpen; klauwen; pakken; vangen; vatten; verstrikken
|
aangrijpen; aanhouden; arresteren; betrappen; gevangennemen; iets bemachtigen; inrekenen; nuttigen; obsederen; ontroeren; oppakken; snappen; te pakken krijgen; verkrijgen; verschalken
|
erhaschen
|
grijpen; klauwen; pakken; vangen; vatten; verstrikken
|
nuttigen; obsederen; verschalken
|
erwischen
|
grijpen; klauwen; pakken; vangen; vatten; verstrikken
|
betrappen; iets onverwachts doen; nuttigen; obsederen; snappen; te pakken krijgen; tepakkenkrijgen; verrassen; verschalken
|
fangen
|
grijpen; klauwen; pakken; vangen; vatten; verstrikken
|
betrappen; nuttigen; obsederen; snappen; tempo maken; verschalken
|
fassen
|
grijpen; klauwen; pakken; vangen; vatten; verstrikken
|
aanhouden; aanklampen; aanpakken; arresteren; beetgrijpen; beetnemen; beetpakken; begrijpen; beseffen; betrappen; doorzien; gevangennemen; grijpen; iets bemachtigen; inrekenen; inzien; met het verstand vatten; nuttigen; obsederen; onderkennen; oppakken; realiseren; snappen; te pakken krijgen; vastgrijpen; vastklampen; vastnemen; vastpakken; vatten; verkrijgen; verschalken; zich beheersen
|
festnehmen
|
grijpen; klauwen; pakken; vangen; vatten; verstrikken
|
aanhouden; arresteren; gevangennemen; handboeien omdoen; in de boeien slaan; in hechtenis nemen; inrekenen; ketenen; obsederen; oppakken; vatten
|
gebrauchen
|
nemen; pakken
|
aangrijpen; aanwenden; benutten; bezigen; bikken; bunkeren; consumeren; doorjagen; drugs consumeren; eten; gebruik maken van; gebruiken; hanteren; naar binnen werken; nuttigen; opeten; opmaken; oppeuzelen; schransen; schrokken; tegoed doen; toepassen; tot zich nemen; utiliseren; verbruiken; verorberen; vreten; zitten proppen
|
greifen
|
grijpen; klauwen; pakken; vangen; vatten; verstrikken
|
aanhouden; aanklampen; aanpakken; arresteren; beetgrijpen; beetnemen; beetpakken; buitmaken; gevangennemen; grijpen; inrekenen; obsederen; oppakken; toeslaan; vangen; vastgrijpen; vastklampen; vastnemen; vastpakken; vatten
|
handhaben
|
nemen; pakken
|
aangrijpen; aanwenden; benutten; bezigen; gebruik maken van; gebruiken; handhaven; hanteren; stand houden; toepassen; utiliseren
|
hantieren
|
nemen; pakken
|
aangrijpen; aanwenden; benutten; bezigen; gebruik maken van; gebruiken; hanteren; mobiliseren; toepassen
|
holen
|
halen; pakken
|
afhalen en meenemen; behalen; distribueren; iets halen; iets ophalen; lenen; ontlenen; ophalen; oppikken; ronddelen; uitreiken; verdelen; verkrijgen; winnen
|
kriegen
|
grijpen; klauwen; pakken; vangen; vatten; verstrikken
|
obsederen; oorlog voeren; verkrijgen; verwerven
|
nehmen
|
nemen; pakken
|
binnenkrijgen; opslokken; zwelgen
|
packen
|
grijpen; klauwen; nemen; pakken; vangen; vatten; verstrikken
|
aanpakken; beetgrijpen; beetnemen; beetpakken; grijpen; inpakken; obsederen; vastgrijpen; vastnemen; vastpakken; vatten
|
verhaften
|
grijpen; klauwen; pakken; vangen; vatten; verstrikken
|
aanhouden; arresteren; detineren; gevangenhouden; gevangennemen; in hechtenis houden; in hechtenis nemen; inrekenen; obsederen; oppakken; vasthouden; vatten
|
verwenden
|
nemen; pakken
|
aangrijpen; aanwenden; benutten; bezigen; gebruik maken van; gebruiken; hanteren; toepassen; utiliseren
|
verwickeln
|
grijpen; klauwen; pakken; vangen; vatten; verstrikken
|
compliceren; ingewikkeld maken; moeilijk maken; verwikkelen
|
überlisten
|
grijpen; klauwen; pakken; vangen; vatten; verstrikken
|
|
-
|
houden; nemen
|
|
Other | Traducciones relacionadas | Other Translations |
verwickeln
|
|
erbij betrekken; verwikkelen
|