Resumen
Neerlandés a alemán: más información...
- dol:
- dollen:
-
Wiktionary:
- dol → Aberrations-, irre, toll, verrückt, wahnsinnig, widersinnig, anormal, regelwidrig, außergewöhnlich, ungewöhnlich, abnorm, rätselhaft, schleierhaft, dunkel, enigmatisch, rasend, stürmisch, wütend
- dollen → scherzen
Neerlandés
Traducciones detalladas de dol de neerlandés a alemán
dol:
Translation Matrix for dol:
Palabras relacionadas con "dol":
Definiciones relacionadas de "dol":
Wiktionary: dol
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• dol | → Aberrations-; irre; toll; verrückt; wahnsinnig; widersinnig; anormal; regelwidrig; außergewöhnlich; ungewöhnlich; abnorm | ↔ aberrant — Qui diffère de la normale. |
• dol | → rätselhaft; schleierhaft; dunkel; enigmatisch | ↔ abracadabrant — (familier, fr) complètement incroyable, qu’une personne sensée ne peut pas croire. |
• dol | → rasend; stürmisch; toll; wütend | ↔ furieux — Qui est en fureur ; qui est en furie. |
dollen:
-
dollen (malligheid uithalen; een poets bakken; streek uithalen; gekscheren; schertsen; grappen; gekheid uithalen)
spaßen; scherzen; herumtollen-
herumtollen verbo (tolle herum, tollst herum, tollt herum, tollte herum, tolltet herum, herumgetollt)
-
dollen (ravotten; stoeien; zich uitleven; wild spelen; wild rennen)
scherzen; balgen; herumtollen; toben; sich balgen; schäkern-
herumtollen verbo (tolle herum, tollst herum, tollt herum, tollte herum, tolltet herum, herumgetollt)
Conjugaciones de dollen:
o.t.t.
- dol
- dolt
- dolt
- dollen
- dollen
- dollen
o.v.t.
- dolde
- dolde
- dolde
- dolden
- dolden
- dolden
v.t.t.
- heb gedold
- hebt gedold
- heeft gedold
- hebben gedold
- hebben gedold
- hebben gedold
v.v.t.
- had gedold
- had gedold
- had gedold
- hadden gedold
- hadden gedold
- hadden gedold
o.t.t.t.
- zal dollen
- zult dollen
- zal dollen
- zullen dollen
- zullen dollen
- zullen dollen
o.v.t.t.
- zou dollen
- zou dollen
- zou dollen
- zouden dollen
- zouden dollen
- zouden dollen
diversen
- dol!
- dolt!
- gedold
- dollend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze