Resumen
Neerlandés a alemán:   más información...
  1. afgedicht:
  2. afdichten:


Neerlandés

Traducciones detalladas de afgedicht de neerlandés a alemán

afgedicht:

afgedicht adj.

  1. afgedicht (gedicht)

Translation Matrix for afgedicht:

ModifierTraducciones relacionadasOther Translations
abgedichtet afgedicht; gedicht

afgedicht forma de afdichten:

afdichten verbo (dicht af, dichtte af, dichtten af, afgedicht)

  1. afdichten (dichten)
    abdichten; dichten; isolieren
    • abdichten verbo (dichte ab, dichtest ab, dichtet ab, dichtete ab, dichtetet ab, abgedichtet)
    • dichten verbo (dichte, dichtest, dichtet, dichtete, dichtetet, gedichtet)
    • isolieren verbo (isoliere, isolierst, isoliert, isolierte, isoliertet, isoliert)

Conjugaciones de afdichten:

o.t.t.
  1. dicht af
  2. dicht af
  3. dicht af
  4. dichten af
  5. dichten af
  6. dichten af
o.v.t.
  1. dichtte af
  2. dichtte af
  3. dichtte af
  4. dichtten af
  5. dichtten af
  6. dichtten af
v.t.t.
  1. heb afgedicht
  2. hebt afgedicht
  3. heeft afgedicht
  4. hebben afgedicht
  5. hebben afgedicht
  6. hebben afgedicht
v.v.t.
  1. had afgedicht
  2. had afgedicht
  3. had afgedicht
  4. hadden afgedicht
  5. hadden afgedicht
  6. hadden afgedicht
o.t.t.t.
  1. zal afdichten
  2. zult afdichten
  3. zal afdichten
  4. zullen afdichten
  5. zullen afdichten
  6. zullen afdichten
o.v.t.t.
  1. zou afdichten
  2. zou afdichten
  3. zou afdichten
  4. zouden afdichten
  5. zouden afdichten
  6. zouden afdichten
diversen
  1. dicht af!
  2. dicht af!
  3. afgedicht
  4. afdichtende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for afdichten:

VerbTraducciones relacionadasOther Translations
abdichten afdichten; dichten breeuwen; dichtdoen; dichten; dichtmaken; dichtstoppen; gaten stoppen; isoleren; koudebestendig maken; sluiten; stoppen; toedoen; toetrekken; verzegelen
dichten afdichten; dichten breeuwen; dichten; gaten stoppen; gedichten schrijven; isoleren; koudebestendig maken; verzen maken
isolieren afdichten; dichten afscheiden; afsplitsen; afzonderen; breeuwen; dichtdoen; dichten; dichtmaken; gaten stoppen; isoleren; koudebestendig maken; sluiten; toedoen; toetrekken; verzegelen