Inicio ->Diccionarios ->neerlandés/alemán ->Traducir afgehandeld

Traducir afgehandeld de neerlandés a alemán

Resumen
Neerlandés a alemán:   más información...
  1. afgehandeld:
  2. afhandelen:

Neerlandés

Traducciones detalladas de afgehandeld de neerlandés a alemán

afgehandeld:

afgehandeld adj.

  1. afgehandeld
    erledigt

Translation Matrix for afgehandeld:

ModifierTraducciones relacionadasOther Translations
erledigt afgehandeld af; afgedaan; afgelopen; gereed; geëindigd; klaar; over; uit; voltooid; voorbij

afhandelen:

afhandelen verbo (handel af, handelt af, handelde af, handelden af, afgehandeld)

  1. afhandelen (twist uit de weg ruimen; beslechten; afdoen)
    abhandeln; abwickeln; schlichten; beilegen
    • abhandeln verbo (handele ab, handelst ab, handelt ab, handelte ab, handeltet ab, abgehandelt)
    • abwickeln verbo (wickele ab, wickelst ab, wickelt ab, wickelte ab, wickeltet ab, abgewickelt)
    • schlichten verbo (schlichte, schlichtest, schlichtet, schlichtete, schlichtetet, geschlichtet)
    • beilegen verbo (lege bei, legst bei, legt bei, legte bei, legtet bei, beigelegt)

Conjugaciones de afhandelen:

o.t.t.
  1. handel af
  2. handelt af
  3. handelt af
  4. handelen af
  5. handelen af
  6. handelen af
o.v.t.
  1. handelde af
  2. handelde af
  3. handelde af
  4. handelden af
  5. handelden af
  6. handelden af
v.t.t.
  1. heb afgehandeld
  2. hebt afgehandeld
  3. heeft afgehandeld
  4. hebben afgehandeld
  5. hebben afgehandeld
  6. hebben afgehandeld
v.v.t.
  1. had afgehandeld
  2. had afgehandeld
  3. had afgehandeld
  4. hadden afgehandeld
  5. hadden afgehandeld
  6. hadden afgehandeld
o.t.t.t.
  1. zal afhandelen
  2. zult afhandelen
  3. zal afhandelen
  4. zullen afhandelen
  5. zullen afhandelen
  6. zullen afhandelen
o.v.t.t.
  1. zou afhandelen
  2. zou afhandelen
  3. zou afhandelen
  4. zouden afhandelen
  5. zouden afhandelen
  6. zouden afhandelen
diversen
  1. handel af!
  2. handelt af!
  5. afgehandeld
  6. afhandelende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

afhandelen [znw.] sustantivo

  1. afhandelen
    Erledigen; Abwickeln

Translation Matrix for afhandelen:

NounTraducciones relacionadasOther Translations
Abwickeln afhandelen afwikkelen; zaakafwikkeling
Erledigen afhandelen
VerbTraducciones relacionadasOther Translations
abhandeln afdoen; afhandelen; beslechten; twist uit de weg ruimen afdingen; afpingelen; behandelen; iets afhandelen; marchanderen; onderhandelen; pingelen; sjacheren
abwickeln afdoen; afhandelen; beslechten; twist uit de weg ruimen afwinden
beilegen afdoen; afhandelen; beslechten; twist uit de weg ruimen bijbetalen; bijdoen; bijleggen; bijrekenen; bijsluiten; bijtellen; bijvoegen; erbij tellen; erbij voegen; goedmaken; insluiten; kwijten; optellen; ruzie afsluiten; schikken; toevoegen; verzoenen; vrede sluiten
schlichten afdoen; afhandelen; beslechten; twist uit de weg ruimen bedaren; bemiddelen; bijleggen; effenen; egaliseren; gelijkmaken; gladmaken; gladwrijven; ingrijpen; interfereren; interrumperen; interveniëren; kalmeren; meebetalen; schikken; sussen; tot kalmte manen; tussenbeide komen; tussenkomen; verzoenen; vrede sluiten







Tu diccionario de traducción gratuito, rápido y sencillo

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Página generada en 0.0218 segundos
Página mostrada en 1.0 segundos