Resumen
Neerlandés a alemán:   más información...
  1. afpingelen:


Neerlandés

Traducciones detalladas de afpingelen de neerlandés a alemán

afpingelen:

afpingelen verbo (pingel af, pingelt af, pingelde af, pingelden af, afgepingeld)

  1. afpingelen (marchanderen; onderhandelen; afdingen; pingelen; sjacheren)
    herunterhandeln; handeln; abhandeln; abfeilschen; feilschen
    • herunterhandeln verbo (handle herunter, handelst herunter, handelt herunter, handelte herunter, handeltet herunter, heruntergehandelt)
    • handeln verbo (handle, handelst, handelt, handelte, handeltet, gehandelt)
    • abhandeln verbo (handele ab, handelst ab, handelt ab, handelte ab, handeltet ab, abgehandelt)
    • abfeilschen verbo (feilsche ab, feilschst ab, feilscht ab, feilschte ab, feilschtet ab, abgefeilscht)
    • feilschen verbo (feilsche, feilschst, feilscht, feilschte, feilschtet, gefeilscht)

Conjugaciones de afpingelen:

o.t.t.
  1. pingel af
  2. pingelt af
  3. pingelt af
  4. pingelen af
  5. pingelen af
  6. pingelen af
o.v.t.
  1. pingelde af
  2. pingelde af
  3. pingelde af
  4. pingelden af
  5. pingelden af
  6. pingelden af
v.t.t.
  1. heb afgepingeld
  2. hebt afgepingeld
  3. heeft afgepingeld
  4. hebben afgepingeld
  5. hebben afgepingeld
  6. hebben afgepingeld
v.v.t.
  1. had afgepingeld
  2. had afgepingeld
  3. had afgepingeld
  4. hadden afgepingeld
  5. hadden afgepingeld
  6. hadden afgepingeld
o.t.t.t.
  1. zal afpingelen
  2. zult afpingelen
  3. zal afpingelen
  4. zullen afpingelen
  5. zullen afpingelen
  6. zullen afpingelen
o.v.t.t.
  1. zou afpingelen
  2. zou afpingelen
  3. zou afpingelen
  4. zouden afpingelen
  5. zouden afpingelen
  6. zouden afpingelen
diversen
  1. pingel af!
  2. pingelt af!
  3. afgepingeld
  4. afpingelende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for afpingelen:

VerbTraducciones relacionadasOther Translations
abfeilschen afdingen; afpingelen; marchanderen; onderhandelen; pingelen; sjacheren
abhandeln afdingen; afpingelen; marchanderen; onderhandelen; pingelen; sjacheren afdoen; afhandelen; behandelen; beslechten; iets afhandelen; twist uit de weg ruimen
feilschen afdingen; afpingelen; marchanderen; onderhandelen; pingelen; sjacheren afdingen; beknibbelen; dingen; knibbelen; knijpen; kromliggen; schrapen; sjaggeren
handeln afdingen; afpingelen; marchanderen; onderhandelen; pingelen; sjacheren afdingen; ageren; dingen; doen; een prestatie leveren; functioneren; handel drijven; handelen; huis-aan-huis-verkopen; leuren; presteren; uitrichten; uitvoeren; venten; verhandelen; verkopen; verrichten
herunterhandeln afdingen; afpingelen; marchanderen; onderhandelen; pingelen; sjacheren

Traducciones automáticas externas: